Nieuwsbrief Nr. 82 - juli 2014

Wereldoorlog I op Schoonselhof: Van ‘le Diable Liègois’ naar ‘den Antwerpschen duvel’Voor het eerst een rondleiding rond Wereldoorlog I. Leen Otte maakte een verslag.


Het was een van de eerste versies van de jongste rondleiding die samengesteld is door drie leden van VZW Grafzerkje. Onze voorzitter leidde ons rond Schoonselhof in het thema W.O.I. We waren met een tiental deelnemers. We gingen van start met een fikse wandeling richting Ferdinand Verschaeve op Z1. Die bleek niet alleen een buitengewoon piloot te zijn; hij was ook lesgever om andere piloten op te leiden en kreeg de bijnaam ‘le Diable Liègois’. Hij was goed bevriend met Jan Olieslager en vestigde een wereldrecord van duur en hoogte. Hij verongelukte bij Sint Job in ’t Goor in 1914 en werd begraven op de Kielbegraafplaats. De bronzen plaket op zijn grafmonument is ontworpen door Emiel Jespers.
Lizzie Marsily ijverde vele jaren voor het welzijn van de tuberculoselijders in de Nationale Bond voor Tuberculosebestrijding. In 1913 werd het Sanatorium der provincie Antwerpen gesticht met als voorzitter-stichter Albert Kreglinger, die we verder nog tegenkomen in de Duitse gemeenschap. Tijdens wereldoorlog I werden de werken voor het sanatorium stil gelegd, maar verder afgewerkt na de oorlog. In 1920 werden de gebouwen officieel ingehuldigd door Koningin Elisabeth. Het sanatorium werd naar Lizzie Marsily genoemd.
De Duitse kolonie om en rond de eerste wereldoorlog. Deze gemeenschap kreeg het lastig tijdens de wereldoorlog. Er woonden een 8000 mensen met Duitse nationaliteit in de stad Antwerpen in 1910 en zij waren vooral actief in de commerciële en financiële sector. Hen werd verweten dat ze zich te weinig integreerden en dat ze de werkgelegenheid van Antwerpse jongeren zouden inpikken. Er werd ook in eigen kring getrouwd waardoor een heel netwerk van verwante families ontstaan; hun grafmonumenten staan zij aan zij in een indrukwekkende rij op perk Z1. Tijdens de oorlog wordt hen gedwongen om een keuze te maken tussen België of Duitsland. Vele Duitsers gingen op de vlucht naar het neutrale Nederland of trokken verder naar Duitsland. Anderen verklaarden zich publiekelijk tot Belg en veranderden soms zelfs hun naam om als Belg te uiten. Na de oorlog werden vele Duitse inwoners gedwongen om België te verlaten door het intrekken van hun verblijfsvergunning.
Jan De Vos werd als Franstalige die gebrekkig Nederlands sprak, in 1909 benoemd tot burgemeester van Antwerpen door Koning Leopold II en hij bleef in die functie tot 1921. Als Antwerpen in oktober 1914 dreigt in handen te vallen van de Duitse vijand, richten hij, Louis Strauss (schepen van Arbeid en Openbare werken) en Louis Franck (gemeenteraadslid) een Intercommunale Commissie van Raadpleging op om de belangen van Antwerpen en de omringende gemeenten te behartigen. Louis Franck wordt voorzitter omdat hij vlot vier talen spreekt en Louis Strauss kan zich daar moeilijk bij neerleggen. Als in oktober 1914 Antwerpen aangevallen wordt door de Duitsers, moeten het stadsbestuur samen met de Intercommunale Commissie beslissen wat er moet gebeuren. Na een forse discussie wordt er beslist om te gaan onderhandelen met de Duitsers in Kontich. Hij ondertekent de overgave van de stad en De Vos doet de volgende vier jaar alles om het leed voor zijn inwoners te beperken.
Edmond Van der Stucken was onderluitenant en hij bezweek aan griep in het krijgshospitaal van Calais. Zijn broer Felix overleed in Ramskapelle als korporaal. Hun neef Frank componeerde een muziekstuk als eerbetoon.
Jules Tyck nam vlieglessen na zijn wielercarrière. Hij ontmoette Jan Olieslagers en zij werden vrienden voor het leven. Jules Tyck vestigde een wereldhoogterecord tijdens de vliegweek Brussel-Stockel. Hij vloog ook als eerste boven Calcutta en Granada. In 1911 won hij de ‘Ronde van België’ in vijf etappes. Bij de aanvang van de oorlog meldde hij en zijn vriend Jan Olieslagers zich bij het leger als vlieger. Hij overleed in 1924.
Jurien Cuperus nam dienst in het Canadian Army Service Corps. Zij ondersteunden het hele Canadese Korps. Door hun verdiensten kregen ze in 1919 de toevoeging ‘Royal’. Hij overleed in Saint Boniface en werd, tegen de Canadese politiek die normaal niemand liet repatriëren, hier bijgezet. De War Graves Commission, die er recent achter kwam dat hij hier ligt, belooft om het graf ten allen tijde te bewaren.
Het familiegraf Ciselet omvat naast de ouders, die nog in leven waren toen hun vier zonen omkwamen als vliegenier in en rond WO I.  Charles Ciselet was stichter van de Antwerp Aviation Club in 1927.
Perk E is een perk voorbehouden voor mensen die in bevolen dienst omkwamen. Hier vinden we oa ook Jules Van Cotthem die om het leven kwam tijdens een zeppelinaanval op de Stadswaag die zwaar beschadigd werd door deze aanval. De secretaris van de Amerikaanse ambassade in Brussel verbleef net in Antwerpen en Koningin Elisabeth vroeg hem om de plek te bezoeken. Totaal onder de invloed van wat hij zag, vermeldde hij in zijn dagboek dat de lichamen in stukken gereten tegen muur en plafond plakten en dat het te gruwelijk was om verder dan die ene kamer te bekijken. De eigenlijke doelwitten van deze korte nachtelijke raid waren de Minervafabrieken, het Sint Elisabethgasthuis, de Nationale Bank, de Falconkazerne en het Koninklijk Paleis op de Meir.
Dan naar de Militaire begraafplaats waar gewezen werd op een perk dat speciaal ingericht werd voor het begraven van Duitse soldaten, nog vóór Schoonselhof in gebruik werd genomen als begraafplaats (1/9/1921). Antonius Bomjo was één van de 32 zwarte soldaten met Belgische nationaliteit, die soldaat was als oorlogsvrijwilliger. Zijn regiment, Grenadiers, had stevige banden met de Belgische hoofdstad en de Koninklijke familie; zij hadden het voorrecht om het Koninklijk Paleis te bewaken en waren – wel zonder officiële titel te dragen, persoonlijk lijfwacht van de Koning.
Het triestige verhaal van Grenville Carson Hopkins. Hij sneuvelde als Canadees van het 196 ste Canadian Battalion, bij het Princess Patricia’s Canadian Light Infantry Regiment, op 14 november 1917 bij Passendale. Zijn lichaam werd voorlopig begraven bij de ruïnes van de kerk van Passendale. Het graf werd gemarkeerd met een rechtopstaand geweer met een bajonet op de loop gestoken. In 1920 kreeg zijn lichaam een plaats op Tyne Cot Cementery onder een individuele grafsteen. In januari 1921 wou de familie zijn stoffelijke resten laten overbrengen naar Canada, maar dit werd geweigerd. In de nacht van 17 op 18 mei 1921 werd het lichaam illegaal ontgraven en overgebracht naar een mortuarium in Antwerpen met de bedoeling het te verschepen, maar de volgende ochtend werd het ‘diefstal’ ontdekt; het lichaam werd opgespoord en herbegraven op Schoonselhof. Hij ligt nu ver van zijn Patricia lotgenoten, zijn familie en het slagveld waar hij viel.
Er is ook een speciale plek voor gefusilleerde burgers die elk een eigen verhaal hebben. Een aantal van hen werd in Gent gefusilleerd en plechtig overgebracht naar Schoonselhof in 1919.
De Franse gesneuvelden kregen een plek bij een monument van architect Max Winders.
Verder nog: Herman Rifflart die voor het Amerikaanse leger vocht, maar had blijkbaar nog geen officiële Amerikaanse nationaliteit als hij sneuvelde. 42 Italianen die sneuvelden tussen 1915 en 1918 liggen rond een monument. Tijdens de tweede wereldoorlog werden op dit monument fascistische symbolen aangebracht, die na WOII verwijderd werden. Zeven Portugese krijgsgevangenen, één Roemeense en 13 Russische krijgsgevangenen kregen ook elk een plek.
Jules Olieslagers was mecanicien voor zijn broer Jan Olieslagers. Deze laatste was op vele markten thuis. Hij ging aan de slag in een fietsenfabriek waar hij al snel verantwoordelijk werd voor de productie van racefietsen en werd zelf wielerkampioen. In 1900 ging hij aan de slag bij Minerva (autofabriek). Hij werd ook kampioen motorracen en hij was de eerste die sneller dan 100 km per uur haalde. Hij verhuisde naar Frankrijk, nam deel aan een aantal  die werden ingericht door de firma Bollekens en werd ‘Den Antwerpschen Duvel’ genoemd. Bij het uitbreken van WO I boden hij en zijn broers Jules, Hubert, Max en Albert zich vrijwillig aan met hun vliegtuigen. Jan kreeg als eerste onderofficier het Ridderkruis in de Orde van Leopold II. Hij was betrokken bij verschillende luchtgevechten. Na de oorlog wijdde hij zich vooral aan de automobielindustrie. Hij was ook betrokken bij de aanleg van de luchthaven van Deurne en daar werd voor hem ook een standbeeld opgericht. Op zijn graf: ‘Y’: ijzerkruis voor hen die betrokken waren bij gevechten aan de IJzer, ‘O’: oorlogskruis; ‘V’ overwinningsmedaille voor wie dienst deed tussen 1/8 1914 en 11/11/1918. Ook een afbeelding van de Orde van Leopold II, naast het oorlogskruis en de squadron-badge met diste van het 2° Wing.
De boom der vijf helden werd geplant aan de Groenenhoek te Berchem, op de plek waar vijf artilleurs begraven werden na de inslag van een Duitse obus en welke ter plaatse begraven werden. De lichamen werden later overgebracht naar de begraafplaats van Berchem.
Om te eindigen: twee zuilen voor Franse soldaten en die oorspronkelijk op het Sint Laurentiuskerkhof stonden. De ene werd opgericht om de gevallen Franse soldaten te herdenken die vielen tijdens het beleg van de Antwerpse Citadel eind 1832. De andere herdenkt de gekwetsten van de veldslag ban Belfort, nabij de Vogezen in 1870-1871 die naar Antwerpse hospitalen werden overgebracht. Het bevat een hommage van de hand van Victor Hugo.
Het groepje begaf zich naar de hoofdingang waar afscheid genomen werd. Het was een andere invalshoek om een bezoek te brengen aan Schoonselhof en al zeker een aanrader voor diegenen die geïnteresseerd zijn in WO I. Voorlopig blijkt het enkel aan te vragen voor groepen, maar indien er vraag komt, later misschien ook voor individuen. Als het zover moest komen, zien ze mij zeker nog een keertje terug.
 
Tekst : Leen Otte
Foto's : Leen Otten en Maria Nuyts