Nieuwsbrief Nr. 80 - maart 2014

Obiits & rouwgebruiken bij velen een onbekend terrein ons lid Stefan Crick informeerde ons hierover tijdens de Algemene Vergadering.


We mochten 38 leden verwelkomen op onze jaarlijkse Algemene Vergadering, deze keer gehouden in het crematorium van Wilrijk bij Antwerpen.

Ons lid Stefan Crick, tevens voorzitter van het Jacques baron le Roy genootschap, onderhield ons met een voordracht over obiits & rouwgebruiken bij de adel.

De rouwgebruiken vonden hun oorsprong in de oudheid. Obiit betekent letterlijk “tegemoet gaan”, dus: sterven. Heraldiek is de wetenschap die zich bezighoudt met de betekenis van wapenschilden. Wanneer die ontstond is niet met zekerheid te achterhalen. Volgens de ene bij het beroemde tapijt van Bayeux, want daar staan wapenschilden op. Anderen zien de oorsprong eerder in de kruistochten. Wanneer een ridder stierf werd zijn wapenuitrusting op een katafalk geplaatst. Stefan toonde ook enkele rouwstoeten waar heraldische vlaggen werden meegedragen en toonde de stoet van Elisabeth II, waarop Kuifje ofte An Hernalsteen onmiddellijk reageerde met: “Die leeft nog!!”. Het moest natuurlijk Elisabeth I zijn. Ook de rouwstoet voor Willem de Zwijger passeerde de revue. De eerste vormen van rouwgebruiken treft men aan in Canterbury bij de ‘black prince’. Dichter bij ons haalde Stefan Breda aan met het grafmonument van Edelbrecht van Nassau en vele voorbeelden uit de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Brugge.
De obiits, rechthoekige borden, vertellen meer dan men op het eerste zicht verwacht. Er kan, zo haalde Stefan aan, onderscheiden worden of het een ongehuwde man, een kind, een echtpaar, een ongehuwde vrouw, een echtpaar waar de vrouw nog van in leven is of een echtpaar waar de man nog van in leven is, betreft. Stefan Crick illustreerde zijn betoog met enkele prachtige voorbeelden uit Zweden, Estland, Engeland en Frankrijk. Soms werd zo’n rouwbord opgehangen aan de ingang van het sterfhuis of meegedragen in de rouwstoet. Een van de oudste rouwborden dateert van 1614 en is van de familie de Merode. Ook staat de naam van de familie dikwijls uitgebeeld op het obiit. Zo kijken drie katers ons aan op een rouwbord voor de familie de Caters. Een weetje was dan weer dat de betekenis van de familienaam Geelhand niet een gele hand betrof maar wel ‘de gehele hand’. Een ander gebruik was, dat bij de laatste telg van een familie het zwaard gebroken werd en men wierp het nadien in het open graf.
Stefan toonde ook enkele voorbeelden van zielspenningen voor de armen. De penning gaf recht op een brood. Ook bevatten rouwbrieven dikwijls onderaan bonnen die konden omgewisseld worden voor een brood.
Ten slotte haalde Stefan Crick enkele redenen aan waarom de rouwborden uit het beeld verdwenen. Allereerst was er de beeldenstorm van 1566. Een tweede reden was de Franse revolutie van 1789. Maar het ergste bleek het tweede Vaticanum geweest te zijn waar gepleit werd voor modernisering van de kerken. Vele priesters verkochten dan maar de rouwborden. Een heel interessante voordracht die maakt dat we met andere ogen, meer kennersogen, naar obiits gaan kijken.
Na afloop was er nog een korte algemene vergadering waarbij het bestuur in zijn functie bevestigd werd en volgde een fel gesmaakte broodjesmaaltijd.

 Tekst en foto's : : Jacques Buermans

Overbodig Kolderbeslag 18 Januari 1914 ondervoorzitster An Hernalsteen schreef haar verslag over de Algemene Vergadering.


DAGCURSUS: HOE KLUTS JE EIEREN EN OVERSCHOTJES TOT EEN EVENWICHTIGE, CALORIERIJKE OMELET of HOE FLENSJE ALLERHANDE INGREDIÊNTEN BIJ ELKAAR TOT EEN VOEDZAAM HUTSEPOTJE
(dit lijkt de kookrubriek wel in één of ander damesblad)
(belangrijk om weten: alle personages die opdraven in dit relaas zijn zuiver fictief)

Plaats van het gebeuren: restaurant “In de Schonen Hof”- in de Michelingids bekroond met 5 sterren.
Prijs: 25 galetten: beslag en proevertjes inbegrepen.

Aperitief en borrelhapjes
De specialist ter zake, de heer S. had de ondankbare taak de groep wegwijs te maken in de geheimen van het rauwbord. Elke, zichzelf respecterende huisman en gastvrouw weet dat een culinair geslaagd festijn staat of valt met de versnaperingen vooraf. Selderijstengels, bloemkoolroosjes en andere rouwkost met bijhorende dipsausjes zijn een vast onderdeel van dit maagvullend gebeuren. Al die troep kun je dus kwijt op zo’n rauwbord. Alles passeerde de revue. De historiek, welke kleur de ondergrond moet hebben (elegant zwart, maagdelijk wit of zwart-wit voor wie van een snuifje contrast houdt, hippe kleurtjes zijn ten stelligste verboden), de mise-en-plat van de versiering enz. Zoute nootjes en andere bolvormige, rollende dingen die graag de vrijheid kiezen, kan men vangen door met enig knutselwerk, een kapje op één van de hoeken van het rauwbord aan te brengen. Verwacht je veel volk dan timmer je gewoon een ruitvormig bord in elkaar van 3 meter op 3 meter.

Den entree
Chef-kok J. deed zijnen entree. Hij besprak het menu van de dag. Het rook er smakelijk uit, één van de heren vond het echter kwalijk rieken en bond voor alle zekerheid een zakdoek voor neus en mond, kwestie van zich te wapenen tegen de kwalijke keukenuitlaatwasemingen.
Souschef M. rapporteerde dat er nog heel wat cursisten hun lesgeld niet betaald hadden (hierbij verdween de daarjuist vermelde heer volledig onder zijn zakdoek) maar de toekomst van het restaurant zag er financieel toch suikerspinkleurig uit.
De commies, een niet nader geïdentificeerde dame, defileerde het gepaste keukenschoeisel: sandalen. Ondertussen onderstreepte ze het belang van de Waalse wateren en hun specifieke eigenschappen. Er is water dat plat ligt, een ander dat bruist en bubbelt. En nooit ofte nooit mag het koninginnewater op het menu ontbreken.
Een deel van de bende had echter al afgehaakt en liet het niet aan zijn water komen want de netelige kwestie van gierige krenten en gulle rozijnen in de kramiek en het roggerozijnenverdommeke moest uitgeklaard worden.

Den pièce de résistance
Prachtig weer voor de tijd van het jaar en geen spat regen. De namiddagactiviteit kon dus plaats vinden in de tuin van het restaurant. Heel wat prominenten die ooit in “de Schonen Hof” gegeten hadden, lagen daar nu begraven (wat heel wat zegt over de kwaliteit van het geserveerde voedsel)
Een echte chef steekt in de keuken geen poot uit, hij delegeert en commandeert zijn keukenhulpjes. Chef J. bleek uit het goede hout gesneden te zijn. Drie Chinese vrijwilligers, allemaal dames, zouden hem ruggesteunen.
Mevrouw S. met haar zoetgevooisde stem, zou de cursus aanschouwelijk maken en de recepten voorlezen. Ze deed dat voortreffelijk.
Logistieke mevrouw L. werd aangesteld als duivel-doet-al. Zij zag alle hoeken en kanten van den hof en sjeesde van hot naar her en van her naar hot. Zij leverde uitmuntend werk en alle proevertjes konden op de correcte plaats gedegusteerd worden.
Mevrouw A. ondergetekende, ik dus moest het beslag maken. Geen goede keuze zo bleek want als een warhoofdige, trage slak die als een babeluut overal bleef plakken, speelde ik steevast hekkensluiter en miste dus een groot deel van de chef zijn uitleg.

Het zat er al baf op bij Modest van den Bogaert: volgens mijn notities betrof het hier een plaisante hand die onder een Mechelse kast koninklijke bollekes brouwt. Mevrouw S. schudde hier een gedicht uit haar mouw waarbij je alleen al door te luisteren in een delirium tremens verzeilde en roze olifantjes zag. Iets verder werd een koffiezet geïnstalleerd en pruttelde de Efico. 

Mevrouw S. van alle markten thuis, verzon ter plaatse een koffieliedjen. Straffe Arabia-Batavia al zeg ik het zelf. In een bakje troost hoort suiker. Bij ons vroeger dreupelkot leerden we dus een suikerrietstengel te vermenigvuldigen en werden we erop gewezen dat 3 kelders zo hun voordelen hebben om de waren fris te houden. Het belang van verse ingrediënten werd gedemonstreerd aan de hand van bananen zonder een spiertje vet. De Antwerpse Chiquita-banaan is de keizerin onder de bananen. De stevige structuur van het vlees, de diepkanariegele kleur, de kromming waar een gradenboog jaloers op is: dit alles werd bewierookt. De vergelijking met een Gentse banaan (beurs, bruin en veel te recht) overtuigde de aanwezigen van de superioriteit van de Antwerpse koolhydratenbom. Chef J. gaf wel ridderlijk toe dat er één Gents product in elke keuken thuishoort: Tierenteynmosterd. Let wel: een combinatie van bananen en mosterd is niet te vreten en veroorzaakt buikkolieken. 
François de Beukelaer wist dit en ging aan de slag met erlenmeyers en retortjes. De likeur Elixir d’Anvers, een paardengeneesmiddel, zag het levenslicht. Emile, een telg uit de familie de Beukelaer, kreeg het goedje met de paplepel binnen. Hij groeide uit tot een lange, slanke man met benen tot onder zijn oksels. Hij verleidde alle vrouwen door op zijn hoge bi te kruipen en de benen van onder zijn gat te koersen. Ik maakte mijn tweede likeurtje soldaat en kreeg een visioen van een roze olifant met het postuur van chef J. pedalend op zijn hoge bi. Ik bleef er haast in.
De drank maakte ons jolig en de chef begon zijn greep op de meute te verliezen: drie kariatiden speelden een Griekse tragedie op de tonen van ooooh Lievevrouwentoren, twee man en een paardenkop zaten met hun neus in een Jommeke, ik stond ergens vrolijke vrienden te zingen en kon nog juist op de koetjesvalreep een witte, Antwerpse hand in mijn mond proppen. Joannes Hendrik Cuperus, schrijver van Eline Vere en van een theegedicht (ik voel het nu al aan mijn Waals water dat hier heel wat reacties gaan op komen) handelde ook in porselein. Félix van Rillaer (die hier niet ligt) vermassacreerde kruiden om er jenever van te stoken. Io vivat, we mogen proeven en krijgen er rode hoofden van. Stiekem sabbelen op een Mokatine brengt verlichting.
Nog een de Beukelaer, een prince fouré op zijn hoge bi. Een olijkaard dacht mij te vangen in plaats van een bie en wist mij te vertellen dat Joseph Cotedor en zijn olifant in dit graf werden bijgezet tot groot verdriet van Meurisse. Casimir Coquilhat, een pannenkoekenbakkende militair, berekende de baan van zo’n in het luchtledige gezwierde schijf, Hij verrichte baanbrekend werk op het vlak van de ruimtevaart.
Het was een rijk gevuld bord, de knopen van broek en rok stonden al lang open, we waren allemaal patapoef. Het werd tijd voor een goeie sigaar of een sjieke toebak want er geldt in de Schonen Hof geen rookverbod.
Den dessert
We besloten met een Leuvens dessert onder het kwelen van een lied.

Ondergetekende A.

Tekst: An Hernalsteen
Foto’s: Jef De Mey, Geert Janssens, Leen Otte, Philippe Theys, Jacqueline Timmerman en Eveline Wagemans

Cremona Johan Moeys bezorgde een deeltje van zijn reisverslag.


Kuieren op de begraafplaats van Cremona

Nooit gedacht dat ik ooit naar Cremona in Italië zou gaan. Ik wist zelfs niet dat het bestond. De combinatie van het optreden van een bevriende punkband en aandringende Italiaanse vrienden trokken me over de schreef. Last minute toch een bezoek aan de begraafplaats aan mijn wandeling door de stad toegevoegd. En ze kon me bekoren. Een emotioneel sterke hoeveelheid beelden. Diverse soorten doodsengelen. 
De meest spectaculaire vond ik die uit de hemel was neergevallen en zieltogend op een rots lag. Anderen kozen voor beelden van droevige mensen. Eentje had zichzelf laten beeldhouwen op zijn graf. Een gewone, ietwat obese man. Eigen standbeelden kom je er meer tegen. Er staan jagers. Ergens zag ik het verlaten aambeeld met de achtergelaten hamer van de smid. Ik kan me voorstellen dat je daar in de schemer verschillende “mensen” kan zien staan bij diverse graven. 
Het is er ook populair om bovengronds in muurgraven begraven te worden. Daar is de nodige aandacht aan gegeven. Door de glazen dakconstructie komt er voldoende licht en lucht binnen, en is het er aangenaam vertoeven. Aan de grafkapellen werd een hedendaagse toets gegeven, en eerlijk gezegd, ik vond ze niet lelijk of misstaan. 
De begraafplaats ligt buiten het centrum, aan de andere kant van de brug over de spoorweg. De funerair geïnteresseerde kan daar uren doorbrengen. Best lunchpakket, drank en goede stapschoenen meebrengen. 
Tekst en foto’s: Johan Moeys

Polop Erwin Hoegaerts laat ons kort meegenieten van een impressie.


Het stadje Polop aan de Costa Blanca, Spanje.
Het hoogste punt van het dorp is de begraafplaats.
De deur was op slot. Ik kon er dus niet in.
Ik kan niet zo veel vertellen over die begraafplaats in Polop.
De doden worden hier in het algemeen niet begraven zoals bij ons in de grond, maar bijgezet in gemetste muren bovengronds.
Dat zal te maken hebben met de rotsachtige bodem waarin moeilijk te graven valt.
In vele oude dorpen in deze regio bevind de begraafplaats zich zo hoog mogelijk zodat de doden zo dicht mogelijk bij de hemel zijn, zo dicht mogelijk bij god.
Dat is in Guadalest ook het geval.
Tekst en foto’s: Erwin Hoegaerts

Gentse weetjes An Hernalsteen bezorgde enkele nieuwtjes uit haar stad.


PAUL DE SMET DE NAYER IS HET BEU OP HET CAMPO SANTO EN VERKAST NAAR OOSTAKKER

Geloof nooit wat er in de boekjes staat en mea culpa, ik ben schuldig. In alle publicaties schrijft men dat industrieel en politicus Paul, graaf de Smet de Nayer op sectie B van het Campo Santo in St-Amandsberg begraven werd. Niet dus. Een deel van zijn familie vond er weliswaar een laatste rustplaats en in een administratie kunnen wel altijd fouten sluipen. Er viel maar één ding te doen, mijn goede vrienden van het beschermcomité Campo Santo contacteren. Volgend gesprek ontspon zich na het uitwisselen van beleefdheden:
Ik: “Welke bron heb je gebruikt om in je publicatie te vermelden dat Paul daar ligt?”
Antwoord: “Het staat in de boekjes”
Ik: “Ja maar, hij ligt er niet. Je moet toch ergens een bron gevonden hebben?”
Antwoord: “Hij ligt er wel want het staat in alle boekjes en hij staat ook in mijn boek.”
Ik: “Soit, hij ligt er niet en zo gaan we niet verder geraken.”
Na een halve dag intensief geneus en gesnuister op het internet vond ik zijn rouwbrief en wat blijkt.
De rouwplechtigheid voor Paul graaf de Smet de Naeyer (Gent 13 mei 1843-Brussel 9 september 1913) eerste minister en minister van staat, vond plaats in de kerk van Oostakker. Na de rouwmis werd hij op het kerkhof van Oostakker in de kelder van de familie Morel de Westgaver (de familie van zijn echtgenote) bijgezet. Dit kerkhof is al lang geruimd. De concessie Morel de Westgaver werd overgebracht naar de nieuwe begraafplaats maar Paul bleef waarschijnlijk waar hij was want in geen enkele administratieve lijst wordt zijn naam nog vermeld. Met veel geluk rust hij nu nog ergens onder de groene zoden rond de kerk. 

PRIMA WERK VAN DE STAD GENT

Met een beperkt budget weet de dienst monumentenzorg en architectuur van de stad Gent toch steeds opnieuw wonderen te verrichten. Deze keer werd op Wondelgem Dries het graf van de familie Migom-Van Daele aangepakt. Kijk, vergelijk en vel jullie oordeel. Ik zag in elk geval dat het goed was.
Tekst: An Hernalsteen
Foto’s: An Hernalsteen en SophieDerom

Cesar Manrique An Hernalsteen neemt ons nog eens mee


CESAR MANRIQUE
HARIA LANZAROTE

Wie regelmatig de Canarische afdweilt, kan er niet naast kijken. Architectkunstenaar César Manrique heeft duidelijk zijn stempel op de eilanden gedrukt.
Hij werd geboren te Arrecife op 24 april 1919. Wanneer de Spaanse burgeroorlog uitbreekt, schaart hij zich aan de kant van Franco. Aanvankelijk volgt César les aan de La Laguna Universiteit van Tenerife maar in 1945 schrijft hij zich in aan de San Fernando hogeschool voor schone kunsten te Madrid. Manrique ontpopt zich als een ecologist avant la lettre: hoogbouw en massatoerisme horen niet thuis op de Canarische, geen beton maar wel traditionele, streekgebonden bouwmaterialen, architectuur moet opgaan in het landschap en niet, tot meerdere eer en glorie van een architect, de omgeving domineren.
In 1982 wordt de Fundacion Manrique opgericht om al deze doelstellingen en dromen te realiseren. Op 25 september 1992 verongelukt César Manrique te Tahiche vlakbij zijn geliefde Fundacion. Hij werd te Haria begraven in een eenvoudig, in de omgeving opgaand graf. Een palmboom, wat vetplanten en enkele cactussen. Ik denk dat hij er gelukkig mee is. Hij kreeg van mij als grafgift de nerf van een palmblad die mij gedurende 3 weken trouw dienst deed als wandelstok.


Tekst en foto: An Hernalsteen