Nieuwsbrief Nr. 79 - januari 2014

Gent niet één verslag maar twee voor de prijs van één:


Blijkbaar is een en ander misgelopen aangaande communicatie en naast ons lid Michael Devisscher maakte ook ons aller ondervoorzitster An Hernalsteen een verslag op. Eerst An en dan Michael:

Groot-Limburg: funeraire curiosa in een Gentse abdij:

Impressionistisch relaas
Het begint al goed. Een kleintje moet zo nodig zijn maat 44 voor Sinterklaas gaan zetten. Is dit jaar nochtans niet zoet en braaf geweest. Twee verloren gelopen schapen terug naar de kudde geleid want Kerstmis is nog niet voor morgen. Een meneer, zonder plastiek zakje, moet zonodig zijn auto verplaatsen, blijft lang weg, halve trouwboek denkt dat hij zonder haar terug naar huis is. Wachten op een laatkomer, verwarde uitleg over een machinist die Gent niet vond.
Uiteindelijk tien bibberende neuzen geteld. Aan de tien koukleumen geld ontfutseld. Eén van de dames wordt zelfs gepluimd en blijft met een bijna lege portemonnee achter. Het slaat op haar blaas. Opgetekend wie er al dan niet op 18 januari een AV Maria komt zingen. Nu zijn we er klaar voor en breken binnen. De laatkomer speelt de boetvaardige monnik en pent ijverig.
Een kalvarie waar de mot in zit. Vlak-, verdiept- en hoogreliëf. Oranten, prianten, gisanten, pleuranten. Alles passeert de revue. Vanaf nu hebben bidders, liggers en bleiters geen geheimen meer voor ons.
Een verdomd lang gedicht zeg op die grafplaat van Hubert van Eyck. 
Het is al 11u30 en we staan nog maar hier. Knippen en plakken is de boodschap en op naar de pandtuin.
Pandtuin diende als begraafplaats voor Spaanse garnizoensoldaten. Hoe ontleedde een heelmeester vroeger een lijk? Hoe zag dat lijk er uit in de grond? De Troyesmeneer ondervond het aan den lijve. Lekker griezelen in de kapittelzaal maar ook de fantasie de vrije loop laten: wat hebben ze in godsnaam met dat stukje hertshoorn op die onderbuik uitgespookt. De gids van dienst had daar een morbide verklaring voor.
Manusje-van-alles (behalve het nemen van de foto’s)
Ps. Thuis valt Manusje straal achterover. Kromme Chiquitabananen blijken godbetert een Antwerpse specialiteit te zijn. De wonderen zijn echt de wereld nog niet uit.

Notities, Sint-Baafsabdij, zaterdag 23 november:

Ons lid Michael Devisscher maakte volgend verslag:
Zaterdag 23 november. Grafzerkje maakt Gent onveilig. Maar om de middenstand niet in problemen te brengen hebben we gekozen voor een afgelegen stukje stroppendragersstad, ergens verstopt tussen de pracht en praal van de RTT bijenkorf - Gents meest geliefde gebouw - en de fijne architectuur van het station Dampoort. Hier, in de Machariuswijk, bevindt zich de Sint-Baafsabdij waarvan  - op het voormalige reftergebouw na - enkel nog absurd pittoreske ruïnes resteren. Voor we van start gaan is het goed om weten dat de abdij in de 7e eeuw werd gesticht en tengevolge van de zichzelf overschattende Gentenaren door Karel V (‘keizer Karel voor de vrienden’ (dus niét de Gentenaren die tegen hem in opstand waren gekomen)) in 1540 haar ondergang kende. Toen werden diverse gebouwen van de abdij gesloopt en verrees vlakbij een dwangburcht, het zogenaamde ‘Spanjaardenkasteel’, dat tot de eerste helft van de negentiende eeuw standhield. In 1887 tot slot werd op de site van de voormalige abdij het Museum voor Stenen Voorwerpen opgericht.
Een twaalftal bekende en minder bekende - maar even welkome - gezichten zullen enkele uren doorbrengen in het onovertrefbare gezelschap van de enige echte Gentse furie An Hernalsteen. Vanuit de Spanjaardstraat (geen Sint te bespeuren) beginnen we onze verkenning op de plaats waar zich vroeger de keuken van de abdij bevond. 
Hiervan resteren enkel de muren en de restanten van twee schoorstenen. We zagen hier ook de eerste gesculpteerde stenen afkomstig van verdwenen (politiek correct taalgebruik voor : afgebroken) gebouwen uit Gent. Omdat de meeste aanwezigen pensioengerechtigd waren en de lichaamstemperatuur omgekeerd evenredig daalt naarmate de leeftijd toeneemt was het drummen om snel de beschutting van de voormalige refterruimte op te zoeken. Zeker door de extreme weersomstandigheden van de meeste vorige rondleidingen dit jaar was bij het bestuur van Grafzerkje de vrees gegroeid dat het aantal leden tegen het einde van het jaar gehalveerd zou zijn en werd deze keer geopteerd voor een gedeeltelijk beschutte werkplaats rondleiding.
Zodoende kwamen we in deze zaal waarvan we onder meer door de aanwezigheid van een beschot onder het dak wisten dat hier vroeger een eetruimte was. Het beschot verhinderde immers dat vanuit het dak stof zou kunnen vallen. In andere ruimtes was het niet gebruikelijk zulks aan te brengen. Deze refter was het hart van het complex geworden met een indrukwekkende collectie bestaande uit een zestigtal grafplaten.  Allen gemaakt uit Doornikse steen worden de meeste gekenmerkt door een zekere stereotiepe uitwerking. Hoewel conservatief en repetitief zijn het in meerdere opzichten interessante kunstvoorwerpen die wachten op een grondig onderzoek vanuit (kunst)historische hoek. Een uitdaging voor enkele studenten? In al haar onstuimigheid zou An zonder enige twijfel de volledige voormiddag over deze grafplaten hebben kunnen vertellen, maar ze wist zich te beperken tot enkele van de meest in het oog springende exemplaren zoals de oudste (met palmbladen, geen palmtakken!) of een grafplaat met meer reliëf die gedeeld werd door twee bisschoppen. Alsof een door twee hoge heren van de clerus gedeeld graf al geen aanleiding zou geven tot snode insinuaties waren bij één bisschop de handen zedig over de borststreek gevouwen, doch bij de andere leken ze een gevoeliger plek te beschermen. Dit werd echter kundig verklaard doordat we eraan herinnerd werden dat ook deze grafplaten oorspronkelijk óp de grond lagen en eenieder erover kon lopen. Je zou voor minder je handen strategisch plaatsen. Bij weer een andere grafplaat werden ons Piet Huysentruyt-gewijs 3 zaken geleerd die we moesten en zouden onthouden. We zagen een afbeelding waarbij de overledene de handen samengevouwen had, duidelijk in bidhouding. Dit was een orant (bidder). Ook gekend zijn de pleurant (bewener) en de gisant (ligger). Een andere plaat waar we bij stilstonden was deze van Hubert van Eyck (1366-1426). Inderdaad, dezelfde die samen met zijn broer Jan het befaamde Lam Gods heeft geschilderd. Dit bevat overigens een heel aardig grafschrift waarvan de tekst ook afgedrukt bij de steen werd geplaatst. Opvallend was een andere plaat die door glas werd afgeschermd omdat zich hierop – in tegenstelling tot de andere – nog sporen van de gekleurde pasta waarmee alle platen werden verfraaid bevinden. 
Veel van deze grafplaten waren trouwens erg goed bewaard. Dit werd verklaard door het verhaal hoe de meeste van deze platen hier waren verzeild. Bleek dat grafplaten - hoewel toch het voorrecht van de écht begoeden - na hun dood én indien er geen familie meer was die hiertegen kon protesteren, eenvoudigweg werden verwijderd om plaats te maken voor andere ‘rijke stinkers’ en vaak letterlijk gedumpt werden in waterlopen allerhande. Gelukkig ook vaak met de bewerkte zijde omlaag zodat die aldus niet aan erosie ten prooi vielen en wij hier vandaag van konden genieten. Net zoals in andere steden werden ook in Gent in de negentiende eeuw veel van deze waterlopen - soms beschouwd als bronnen van ziektes - gedempt en aldus kwamen deze grafplaten weer aan de oppervlakte. Men zou ze dan uiteindelijk in de Sint-Baafsabdij/Museum voor Stenen Voorwerpen verzamelen. 
Vóór het verlaten van deze zaal stonden we nog even stil bij het enorme houten Christusbeeld boven de hoofdingang. Dit was - in opdracht van bisschop Carolus Maes (1559-1612) - wellicht gemaakt om hoog boven een doksaal op te hangen. Veel later, in 1899, werd het naar deze plaats overgebracht. Het is ook hier dat restauratiewerken aantoonden aan dat dit beeld zich ook lange tijd buiten heeft bevonden, mogelijk op de begraafplaats van de Sint-Baafskathedraal. Andere beelden die bij deze Christusfiguur hoorden waren toen in zulke slechte staat dat er momenteel enkel nog de hoofden van resteren.
Weer buitengekomen gingen we naar de voormalige kruisgang. Eerste passeerden we nog de put van Macharius (+1012), de heilige die in de abdij stief en naar wie de huidige wijk is vernoemd. Volgens de overlevering zou het water bijzondere eigenschappen gehad hebben zoals bescherming tegen pest en koorts (al vermoeden we dat wie ervan dronk ook een week op het kleinste kamertje in het vooruitzicht gehad zou hebben). Aangekomen in de kloostergang vernamen we dat de zonet bezochte refterruimte later gebruikt werd als kapel door Spaanse soldaten. Een aantal van hen - vermoedelijk veroordeelden - werd in de kloostertuin begraven. We stonden even stil bij drie goed bewaarde gevelstenen van ene Jacob Herebusch. Het middelste toonde het zeer bijzondere tafereel waarbij onderzoek werd gedaan op een lijk ... in aanwezigheid van twee ‘levende’ skeletten! Verderop stonden meerdere grafplaten waaronder An’s favoriet , een transi ofte afbeelding van het lichaam dat in ontbinding verkeert. Hier leerden we ook dat de gekende uitbeeldingen waarbij uit het lichaam in ontbinding made kruipen wetenschappelijk behoorlijk incorrect is omdat : 1. vliegen geen eitjes kunnen leggen in begraven lichamen (ergo : geen eitjes betekent geen maden) en 2. ook pieren weinig interesse vertonen in een tête-à-tête met een dood lichaam. We sloten ons bezoek aan de kloostertuin af door even stil te staan bij het fraaie achthoekige lavatorium uit de 12e eeuw waar zich ooit wellicht een baptisterium (doopvont) heeft bevonden.
Tot slot gingen we naar de overzijde hiervan, de vroegere kapittelzaal van de abdij. Hier vond men ooit bij het opbreken van de vloer 12 graven waarvan er nu nog 5 over zijn. Deze graven - die uit de 10de eeuw dateerden - werden vernuftig genoeg voorzien van een kleine ‘doorloop’ waarin het lijkwater – dat geen uitweg vond door de bepleisterde muren van het graf – terecht kon. Als laatste boeiende/lugubere (schrappen wat niet past) element vernamen we dat aan weerszijden van de toegang tussen kruisgang en kapittelzaal in de negentiende eeuw twee lichamen van veroordeelden werden gevonden. Aan één zijde een onthoofd lichaam met het hoofd erbij begraven, aan de andere kant een lichaam met tegen de onderbuik een… hertshoorn. Antwoorden op een postkaart voor wie deze laatste vondst kan verklaren. Het zou wellicht niét gaan om Grafzerkje-leden die hun lidmaatschapsbijdrage niet tijdig vernieuwden, maar helemaal valt dit toch niet uit te sluiten (hint hint).
Niét onderkoeld, niet z..knat, maar weer iéts slimmer en een heel boeiende rondleiding rijker kwam hiermee een einde aan een verkenning van een voor velen onbekend stukje Gent dat absoluut de moeite waard is. Onze gids was vandaag eens te meer een uitstekend promotor van haar mooie stad en de afwezigen hadden - zoals het cliché het wil - toch ongelijk! 
Michael Devisscher
Foto’s: Michael Devisscher en Edgard Maes

Over de “schreef” tijdens grensoverschrijdende rondrit


Zo’n 30-tal geïnteresseerden waaronder zes Grafzerkje, stapten in een busje om onder leiding van gids Yves Dupont een tocht te maken langs een aantal begraafplaatsen in België en in Frankrijk. Op weg naar Frankrijk vertelde Yves tijdens zijn inleiding iets over deze “groote oorlog”. De moord op 28 juni 1914 op aartshertog en troonopvolger Frans Ferdinand van Oostenrijk door een Servisch nationalist was de directe aanleiding voor de oorlog. Begin augustus 1914 trokken de Duitsers België binnen. Daarop stapte Groot-Brittannië in de oorlog. 


Eerste halte was de begraafplaats van het Franse Bousbecque. Yves Dupont vertelde dat hier veel Vlaamse namen te vinden waren. Veel Franse gesneuvelden uit Wereldoorlog II werden naar hier gerepatrieerd en zij liggen onder zeer mooie grafmonumenten. In het midden van de dodenakker een monument voor alle slachtoffers van alle oorlogen. Op het monument de naam van Turenne, de Franse legeraanvoerder die in Bousbecque de prins de Ligne versloeg. In een hoekje een monument dat gevonden werd in een steenkapperij in Hollebeke.
In Boesbeke, de Nederlandse naam van Bousbecque, is ook een Duits gedeelte. In Frankrijk is het namelijk zo dat, in tegenstelling tot in ons land, er overal Duitse begraafplaatsen zijn. Hier liggen 2330 Duitsers waaronder acht Joden. 
Vandaar ging het naar Halluin, Halewijn in het Nederlands. Ook hier een Duits gedeelte met 1387 gesneuvelden. Zerkjes zouden geen zerkjes zijn als ze niet op speurtocht gingen naar de talrijke mooie grafmonumenten die op de burgerlijke begraafplaats stonden. Zo vonden we de laatste rustplaats voor Gustave Desmettre, de eerste communistische burgemeester van Halluin. De grafkapel Montreuil – Walbron bleek de oudste van de begraafplaats te zijn. Ze dateert uit 1847. Pierre Defretin was eveneens burgemeester van Halluin. Een door beeldhouwer J. Clamagirain vervaardigd beeld troffen we aan op het graf voor Polydore Stock, eigenaar van een juteweverij. Ook een mooi beeld op de laatste rustplaats voor Eugène Mussche, eigenaar van een douaneagentschap.
Vandaar gingen we met het busje terug naar Vlaanderen. Eerste halte Kezelberg, een heel kleine Britse begraafplaats. Hier liggen 145 militairen die sneuvelden tijdens het eindoffensief. Ook een Chinees. Volgens Yves Dupont een van de vele werkmensen. Hier, twee aan twee, 14 Duitsers. Yves wist te vertellen dat er zo’n 1000 Duitsers begraven liggen op Britse begraafplaatsen in België naast de duizenden die op één van de grote Duitse dodenakers samengebracht werden.
In Moorseele werden de Duitse soldaten ontgraven. Hier vertelde Yves Dupont ons het verhaal van majoor Stanley Livingstone Jones, what’s in a name?. Hij stierf aan zijn verwondingen. Hij diende bij het “Princess Patriciaregiment”. Een bizar verhaal over een van de soldaten van dat regiment kun je lezen op www.schoonselhof.be onder “Schoonselhof” onder “Hopkins Grenville”. Onze laatste stop was de Duitse begraafplaats Menenwald. Hier kregen niet minder dan 47864 Duitsers, waaronder 38 Joden, hun laatste rustplaats. De begraafplaats telde ruim 6430 Duitse graven op het einde van de oorlog. In de periode 1955-1959 werden de 128 Duitse kerkhoven in West-Vlaanderen herleid tot vier grote rustplaatsen (Hooglede, Langemark, Menen en Vladslo). Menenwald werd daarmee de grootste begraafplaats van West-Vlaanderen. Yves Dupont leidde ons ten slotte rond in de kapel. Een boeiende middag was alweer achter de rug.


Jacques Buermans


Foto’s Leen Otte
Jacques Buermans


Foto’s Leen Otte

Passende ceremonie bij het gerestaureerde graf Mortier


Enige tijd geleden nam de heer Rudy Nijs in samenspraak met MechaMusica, de Belgische vereniging rond mechanische muziekinstrumenten, de graftombe van de familie Mortier in peterschap. De restauratie hield in dat de afdekplaat diende rechtgetrokken en bevestigd te worden. Nadien was  er een grondige opkuisbeurt  nodig en diende de belettering terug zichtbaar gemaakt te worden.
Vooraleer even stil te staan bij de opmerkelijke ceremonie is het misschien interessant om iets te vertellen over deze interessante figuur. Theophile Mortier werd geboren op 11 maart 1855 in Oostkamp, vlak bij Brugge. Op 3 mei 1877 liet hij zich inschrijven in Antwerpen en vond hij werk aan de haven als ploegbaas. Hij had onderdak gevonden in de Bredastraat 12, in een pension dat werd geleid door Joanna Vermeulen, beter bekend als Tante Jo. Na het overlijden van haar man kwam Theophile bij haar wonen. Ze huwden en Theophile werd herbergier. In 1879 bouwde hij een danszaal, Nieuwe Variétés, achter zijn huis. Theophile zorgde ervoor dat hij steeds de nieuwste orgels had. De oude orgels die hij zelf niet meer gebruikte gingen in de verhuur en hij begon zijn eigen servicedienst. In 1898 ging de nieuwbouw van een orgelfabriek van start en was het tijdperk van danszalen teneinde. Na de Eerste Wereldoorlog probeerden mensen de draad weer op te pakken. Rond 1923 werkten er tachtig mensen in de fabriek en werden er twee grote orgels per maand afgeleverd. De wachttijd voor een orgel was minimaal één jaar! De charmeur in Mortier was blijven bestaan want op 22 juli 1926, na een
weduwnaarschap van bijna 13 jaar hertrouwde Theophile Mortier op 71 jarige leeftijd 
met Petronella de Schrijver. Uit het register der huwelijksakten van de stad Antwerpen blijkt dat Mortier in deze periode ernstig ziek was. Het huwelijk werd dan ook niet op het gemeentehuis voltrokken, maar op het huisadres van Mortier. Daartoe moesten de voor- en achterdeur worden opengezet, zodat de woning deel uit zou maken van de openbare weg. Hij beloofde in deze periode wanneer hij zou genezen van zijn ziekte, een orgel te schenken aan de Lambertuskerk, wat ook is gebeurd. In 1930 was Theophile jurylid op de wereldtentoonstelling in Antwerpen en was daar vertegenwoordigd met een orgelstand. Op 28 december 1944, op de leeftijd van 89 jaar, overleed Theophile Mortier. Hij werd op 2 januari 1945 op deze plaats begraven tijdens een Duitse V-1 aanval, naast zijn eerste vrouw Joanna Vermeulen.

Zaterdagvoormiddag 9 november, zonneschijn en een mooie blauwe lucht. Op de begraafplaats van de Van Heybeeckstraat te Merksem speelde het door de firma Mortier gebouwde straatorgel (pierement) De Klok. Dit is het enige dat nog in Europa aanwezig is en het werd voor deze gelegenheid helemaal uit Nederland overgebracht. Aanwezig waren zo’n 80, vooral, orgelliefhebbers uit o.a. Engeland, Nederland en België. Als eerste hield Johnny Claes (voorzitter MechaMusica) een toespraak aan het prachtig gerestaureerd graf voor Theophile Mortier voor de talrijk opgekomen sympathisanten. 
Na redevoeringen van Rudy Nijs (peter graf) en Gerrit Verhaegen (secretaris MechaMusica) was het tijd voor het neerleggen van de krans. De neerlegging van de krans geschiede tijden het spelen van Highland Cathedral op De Klok waarna een minuut stilte werd in acht genomen. Het officiële gedeelte was hier tot een einde gekomen. Het orgel werd dan, al spelende, naar de binnenplaats van ’t Diamantje gereden waarna ieder die het wilde dat orgel met de hand mocht draaien.
Info over Mecha Musica te vinden op www.mechamusica.be.


Rudy Nijs zorgde voor de informatie, Jacques Buermans bewerkte dit.


Foto’s: Bjorn Isebaert

Week van de Smaak een succesmenu:


Voor het eerst nam vzw Grafzerkje deel aan de Week van de Smaak en wel met vier culinaire rondleidingen op de begraafplaats Schoonselhof.

Voorgerecht: of hoe het begon:

Het idee kwam er toen ondergetekende tijdens een van zijn dichterswandelingen, bij het graf van dichter Theodoor Van Rijswijck, het gedicht “Schiedammerlied” werd gebracht door de dames van de Academie van Woord en Beeld van Hoboken. Traditiegetrouw werd er met de fles jenever rondgegaan.  Op een bepaald ogenblik opperde ik dat we een volgende keer eens een rondleiding met eten en drinken gingen in elkaar zouden steken. Het idee werd opgevangen door Dirk Wyns van de Cultuurantenne Hoboken en die zag het meteen zitten.  De Week van de Smaak leek een ideaal tijdstip. Ik verzeker jullie: dit was makkelijker gezegd dan gedaan. Eerst diende uitgedokterd te worden welke mensen die Antwerpen groot maakten op culinair gebied een laatste rustplaats kregen op Schoonselhof. Rombouts, koffie, niet; Parein, koekjes, ligt in Berchem; De Vos – Lemmens, van de mayonaise ligt in Hoboken. Toch hadden we vlug een aantal bedrijven gevonden maar die bestonden dan weer niet meer. Ik denk hierbij aan Meurisse en Martougin van de chocolade en Tinchant van de sigaren. Daar kon wel wat over verteld worden maar om daar concreet een of andere ‘proeverij’ bij aan te bieden viel moeilijk. Een leuk verhaal uit die fase. Ik belde de heer Van Rillaer, zaakvoerder van de Poldernaar producent van Vieux d’ Anversjenever. Die man was wild enthousiast over het idee maar, ik laat hem aan het woord: “De stichter Felix Van Rillaer, mijn overgrootvader, ligt in Edegem begraven  en zijn zoon Jacques ook. En mijn vader René leeft nog”. Ik zegde hem dat het spijtig genoeg niet zou lukken maar toen zegde Wim Van Rillaer “Maar mijn moeder is overleden en ligt begraven op Schoonselhof.” Zo werd via een omweg toch een link gelegd met Vieux d’ Anvers en waren wij verheugd toen we een aantal gratis flessen kregen voor de proeverij. 
De rondleiding kreeg stilaan vorm. Er werd met de dames van de Academie van Hoboken overlegd om een aantal gedichten te brengen, uiteraard over eten en drinken. Nu was het nog zaak om van enkele van die bedrijven “iets”, liefst gratis, te verkrijgen om aan de deelnemers van de rondleiding, toch meer dan 100 personen in zijn totaliteit, aan te bieden. En dat lukte aardig. Ik vernoem hier, naast de Poldernaar, De Beukelaer, Elixir d’ Anvers, Roodthooft, Mokatinesnoepjes, Cuperus, koffie en thee, Burie, gevulde handjes en Spiers die ons overstelpte met een lading bananen. Slechts bij één bedrijf vingen we bot: brouwerij De Koninck. Met, tot tweemaal dezelfde boodschap in een mail “Onze producten lenen zich niet om op een begraafplaats te tonen” moesten we het doen. Maar niet getreurd we hadden genoeg proevertjes om de deelnemers te vergasten. Dankzij de heer Hendrik De Bouvre mochten we het kasteel Schoonselhof gebruiken om al dat lekkers uit te stallen en aan te bieden. Vrijdag vóór S-day, Smaakday, staken drie vrijwilligers: Monique Kontzen en Dirk Wyns van de Cultuurantenne Hoboken en Leen Otte van vzw Grafzerkje de handen uit de mouwen om de vergaderzaal om te toveren tot een gezellige locatie. “En ondergetekende dan?” hoor ik jullie zeggen. Er moet toch iemand coördineren en delegeren en wie kon dat nu beter dan ik. Het resultaat mocht gezien worden. Nu was het enkel nog wachten op de eerste van de rondleidingen en op de reactie van de deelnemers daaraan.

Jacques Buermans.

Hoofdgerecht: vier culinaire rondleidingen:

Zondag 24 november : “Wijle weg”:

De smaakwandeling blijkt volzet maar, zegt Jacques, als fotografe van dienst kan ik nog mee. Ik vertrek dan ook goedgemutst richting Schoonselhof. Lang duurt dat geluk niet want tijdens de tramrit gaan de hemelsluizen open. 
De smaak van water, goed begin. De bui is gelukkig over bij aankomst op de begraafplaats. Nog even geduld voor wat papierwerk en dan verwelkomt Dirk ons. Van Jacques krijgen we applausverbod tijdens de wandeling. “Bewaren tot het einde”, luidt de boodschap.
Eerste lekkerstop: koekjes De Beukelaer met zijn Prince Fourré. Ik watertand nu al. Het koekje werd speciaal ontworpen voor prins Leopold, later koning Leopold II. Vandaar is het maar een stap naar Adolphe Meurisse de man achter de chocolade. Het chocolade maken zit in het bloed en dus komen we bij René en Paul Meurisse, zonen van. Zij brachten ondermeer “Perette” op de markt. Ik was gek op die repen. Hier ligt ook het zesjarige dochtertje Renée begraven. Het prachtige grafmonument is van Clement Jonckheer, steenkapper. Hij gebruikte een afbeelding ervan als reclamemiddel voor zijn bedrijf. Met de familie Tinchant belanden we in de tabakshandel. Culinair? Als pruimtabak misschien…oei, dat wordt toch niet proeven zeker!
We lopen nogal wat heen en weer. Je zou er het noorden bij verliezen.
Dat ligt natuurlijk niet aan Jacques maar aan de generaties Tinchant en Meurisse. Met confiserie Roodthooft, terug bij de snoep want wie kent niet de Caramella Mokatine in de unieke verpakking. Een naar koffie smakende karamel die lekker aan de tanden kleeft. Een lang nagenieten karamel dus. Via Van Rillaer, Vieux d’ Anversjenever , gaat het verder langs Martougin. Hier haken mijn verkleumde vingers af. Gelukkig laat Jacques weten dat ik zijn nota’s krijg. Oef! 
Een Elixir d’Anvers zou nu deugd doen maar ik moet nog even wachten. De basis van deze drank: 32 aromatische planten. Een must na zwaar tafelen, beter is er niet. Buikkolieken, een elixiertje doet wonderen. Zijn hoge kwaliteit werd meerdere malen bekroond met medailles en erediploma’s zowel in Europa als daarbuiten. Op dit toch wel sterk drankje, vind ik, volgt thee van Cuperus. Bij thee hoort een chocolaatje van Burie. Naar zijn chocolade meesterwerken in de etalage keek ik altijd uit. Ze volgden de actualiteit. Voor bananen moeten we bij Fréderic Spiers zijn. Hij ligt op het joods gedeelte van de begraafplaats. Verder komen we langs chocolatier César Mertens. Jacques vertelt hier het verhaaltje over het Napoleoncitroentje, vervaardigd door een concurrent van Mertens. Dan gaan we op de koffie bij de Emile Installé en Philippe Wuyts.
Op deze wandeling geldt ook: “de leste zijn de beste”. Een extraatje krijgen we bij Carlos Vanhecke, begraven in de grafkapel Nicolopulo. Grafzerkje nam jaren terug de concessie over en knapte deze kapel op, met de nodige hindernissen. Herinner u; de bronzen deur werd gestolen! Tijdens de restauratie stond er jenever binnen. Carlos Vanhecke dronk alleen Elixir d’Anvers en wenste in een oud monument begraven te worden. We vroegen de familie de jenever te vervangen door Elixir d’ Anvers. De grafkapel kreeg later een nieuw altaar, uiteraard zonder drank. We eindigen bij Modeste van den Bogaert. Vanaf 1949 leidt hij gedurende meer dan 50 jaar brouwerij De Koninck. Daar hij oud-strijder is, bevindt zijn zerk zich op de militaire begraafplaats. Misschien draaide hij zich zondag wel om in zijn graf vanwege het enthousiasme over de medewerking van zijn brouwerij. De laatste meters gaan naar het Kasteel waar binnen al het lekkers op ons wacht. Maar eerst is er op de trappen nog het vergeten bierlied én het applaus. Hartelijk dank aan iedereen voor dit smaakfestijn. Het was een zeer geslaagde, rijk gedocumenteerde wandeling, een lekker proeven. Sandra en Christine zetten hun beste poëtisch beentje voor. 
En kan er mij iemand handschoenen zonder vingers breien????
Ik mis toch de pittige details wanneer ik niet kan noteren.
Mieke Versées

Nagerecht: de nabespreking:

We konden echt van een succes spreken. Onze eerste rondleiding op zaterdagvoormiddag, mocht op 24 deelnemers rekenen. Iedereen tevreden over de rondleiding, de gids en de dichteressen en bij een hapje en een drankje werd nog duchtig nagepraat. De kop was er af en het was goed. Tweede rondleiding 14 man. Hier wil ik toch het volgende over kwijt: ik vind het godgeklaagd dat mensen inschrijven en dan niet opdagen. De vier rondleidingen waren al dagen vooraf volgeboekt; aan een aantal mensen diende gezegd te worden dat er geen plaats meer was en wanneer je dan ziet dat er maar 14 man komt opdagen voor een rondleiding waar 25 personen aan konden deelnemen dan vind ik dit meer dan triestig. Natuurlijk, er kan een en ander tussenkomen zodat de rondleiding niet haalbaar is maar er bestaat nog steeds zo iets als telefoon of mail om te verwittigen wanneer het niet lukt. Spijtig genoeg doet dit fenomeen zich meer en meer voor. Echt zielig! Zondag was dat weer top: 25 deelnemers aan de voormiddagrondleiding en 27 aan de namiddagrondleiding.  Dus over vier rondleidingen verspreid 85 enthousiaste deelnemers. Iedereen geïnteresseerd, veel vragen werden afgevuurd tijdens de wandeling maar nog meer tijdens de “nabespreking”. De lofbetuigingen aan het adres van de organisatoren waren legio.
Ik wil dan ook in mijn functie van voorzitter van vzw Grafzerkje alle personen danken die dit evenement mogelijk maakten: ons lid Hendrik De Bouvre, hoofd van de Antwerpse begraafplaatsen, die ervoor zorgde dat we de vergaderzaal van het kasteel Schoonselhof ter beschikking kregen. Gilles Van der Stuyft, klantverantwoordelijke van de Antwerpse begraafplaatsen, die ervoor zorgde dat we die vergaderzaal konden inrichten naar onze wensen en ons bijstond met raad en daad. Dirk Wyns en Monique Kontzen, van de Cultuurantenne Hoboken, die het idee van een Smaakwandeling opvingen en zorgden dat het uitgewerkt kon worden en tijdens de twee dagen en de daaraan voorafgaande opstellingsdag aanwezig waren en zich niet te beroerd voelden om de handen uit de mouwen te steken. Christine Ruttens en Sandra De Jongh, van de Academie voor Woord en Beeld van Hoboken, die de rondleidingen opfleurden met een aantal toepasselijke gedichten. Last but not least ons lid Leen Otte, niet voor niets onze “duivel doet al” genoemd, die de drie dagen de benen onder het lijf liep om te assisteren, af te wassen, aan te vullen en nog zo veel meer. Dank ervoor. Zij kreeg daarbij de hulp van Wannes De Meyer, ons jongste lid, en zijn vriend Robert die zich als waardige barmannen opstelden en zich ook niet te beroerd voelden om mee op te ruimen en af te wassen. 


Natuurlijk kon dit alles niet zonder een aantal “sponsoren” die ervoor zorgden dat, felgesmaakte, “proeverijen” konden aangeboden worden. De Elixir d’ Anvers van F. X. De Beukelaer; jenever Vieux d’ Anvers van De Poldernaar van de familie Van Rillaer; dankzij mevrouw Ellen Goormans kregen we koffie en thee van Cuperus; de heer Stoops bedacht ons met een dispenser Mokatinesnoepjes; van Burie mochten we handgemaakte, gevulde Antwerpse handjes uitdelen en ten slotte zorgden de “nazaten” van Spiers voor Chiquitabananen.
De rondleidingen tijdens de Week van de Smaak hadden zeker zonder de inbreng van deze mensen niet gebracht wat ze nu waren: een fantastische ervaring én voor de deelnemers maar zeker ook voor allen die zich achter dit project schaarden. Nogmaals uit de grond van mijn hart: Dank!!! 


Jacques Buermans
Foto’s: Leen Otte en Mieke Versées
Digestief

De dankbetuigingen van onze voorzitter zijn terecht; iedereen droeg zijn steen bij tot het welslagen van dit weekend, maar er wordt eentje vergeten. Wat zouden we zijn zonder het idee, het doorzettingsvermogen en het enthousiasme van Jacques? Van in het begin dat ik nauwer met hem samenwerk, spreekt hij over ‘een rondleiding met iets rond smaak’. Hij heeft zich daar dan toch in vastgebeten en eenieder die hem een beetje kent, weet tot welk resultaat dit kan leiden. En dat resultaat mocht er zijn! Het idee is inderdaad opgepikt door Dirk en Monique; we mochten dankzij Hendrik en Gilles het Kasteel lenen, Christine en Sandra brachten mooie gedichten, onze Wannes en Robert staken de handen uit de mouwen en ik deed ook wel mijn ding, maar wat zouden we zijn zonder het onnavolgbare gidstalent
van onze voorzitter. Dus, namens alle voorgaanden en iedereen die dit weekend meewandelde, dank u wel, Jacques!
 
Leen

Granada en Malaga


Enkele weken in Spanje verbleven. Een dagtrip naar Granada stond op het programma. Natuurlijk moet je daar het Alhambra gaan bekijken. Indien je funerair geïnteresseerd bent dien je de kathedraal niet op het programma te zetten. In sommige documenten staat dat de crypte zich in de kathedraal bevindt maar dat klopt niet. De “Royal Chapel” bevindt zich in een vlakbij gelegen gebouw. Hier kan men de prachtige cenotafen voor Ferdinand V en Isabella van de hand van beeldhouwer Domenico Fancelli uit Carraramarmer en die voor Filips de Schone en Johanna de waanzinnige van de hand van Bartolomé Ordoñez uit 1520 bewonderen. Onder de grafmonumenten in de crypte bevonden zich de graven, tot ze naar het Escorialpaleis verplaatst werden. 
In Malaga is zeker het Cementerio des Ingles een bezoek overwaard. Het werd gebouwd in 1831 om een oplossing te bieden voor het begraven van niet-katholieke christenen. In 1839 werd een “lodge temple” gebouwd, een lokaal voor de begraafplaatsbewaker en zijn familie. In 1856 werd vlakbij de ingang een nieuwe “lodge” gebouwd. In 1891 werd de lodge temple omgevormd tot de Saint George Chapel, nu Saint George Anglican Church. Joseph Noble, arts. Overleed in 1861 aan cholera tijdens een bezoek aan Malaga. Mary Ann Plews (1861 – 1911). Monument “Annie de engel”. William Mark (1772 – 1849), Brits consul en stichter van deze begraafplaats. Marjorie Grice Hutchinson, economiste en actief rond deze dodenakker. 
Robert Boyd, liberaal. Gefusilleerd in 1831 voor zijn deelname aan een opstand. Sydney James, duiker. Vier Britse soldaten uit zee opgevist te Marbella en hier in 1946 begraven. In het oudste gedeelte van de begraafplaats vind men typische graven met schelpjes. 
William Hodgson. Een herdenkingsplaat voor Robert Boyd. Aarne Viktor Haapakoski (1904 – 1961), Fins schrijver van detectives en science fiction. De kapitein en de ingenieur van het Duitse schoolschip Gneisenau. Schip dat zonk in de haven van Malaga op 16 december 1900. Ook de resten van de 42 andere slachtoffers van die scheepsramp liggen hier. Nigel Mac Kechnie. Renate Brausewetter, actrice. Geboren in Malaga uit Duitse ouders wenste hier begraven te worden.
Jacques Buermans
Foto’s: Ria Vaes en Jacques Buermans

Een oorlogsverhaal in de week van Allerheiligen


In de periode van Allerheiligen is het voor velen onder ons het moment om onze dierbare overledenen te herdenken. Voor mij een tijd om het graf van mijn ouders te gaan groeten en een bloempje achter te laten, niet zozeer voor Allerheiligen want dat heeft voor mij geen waarde meer, maar wel voor mijn moeder die dat wel zou appreciëren. Zelf geboren en opgegroeid in Menen, een grensstad in het zuiden van West-Vlaanderen, maar mijn ouders liggen begraven net over de grens in Frankrijk in Halluin. Het was de  wens van mijn vader om daar begraven te worden, want geboren uit een Belgische vader en een Franse moeder, voelde hij zich meer verbonden met Frankrijk dan met België en Vlaanderen bestond voor hem niet. Gezien mijn sympathie voor Grafzerkje sedert de lentewandeling dit jaar op Schoonselhof, wou ik de grafschoonmaakbeurt combineren met enkele fotootjes van oude grafmonumenten, waar ook vaak ‘Vlaamse’ namen op voorkomen. Halluin en Menen zijn aan elkaar palende grenssteden waar mannen en vrouwen in het verleden met elkaar een gezin stichten en waar de generatie van mijn ouders en grootouders moeiteloos in een conversatie van het Vlaams naar het Frans overschakelden en omgekeerd . Mijn grafzoektocht brengt je bij een aantal graven met gecombineerde namen waarbij duidelijk een Vlaamse naam vermeld staat, één graf heb ik ook gevonden met een Vlaams opschrift. 
Graf ‘Dewaegenaere-Coine’
Maar een foto alleen zegt niet alles, vandaar dat ik een dame aansprak die ook met veel zorg een graf onderhield.
“Dag Mevrouw, ik ben foto’s aan het nemen van graven waarbij er een Vlaamse naam onder de overledenen staat, ik doe dit voor Grafzerkje, een vereniging die ijvert voor het in stand houden van het begraafplaatspatrimonium. Kunt u iets zeggen over wie hier begraven ligt, want ik zie de naam “De Waegenaere” en dat klinkt toch Vlaams?”
“Dat is het graf van mijn ouders”
“Ah, ja”
“Het zijn in feite mijn adoptieouders, maar voor mij zijn het mijn echte ouders. Ze hebben zo goed voor mij gezorgd, dat ik nu al meer dan 30 jaar voor hen hier kom zorgen, je ziet wel dat dit graf goed onderhouden is en daar ben ik fier op”
“Ja dat merk ik. Kun je iets meer vertellen over je ouders?”
“Mijn vader was afkomstig van Menen en mijn moeder woonde bij haar ouders in Halluin en toen ze getrouwd zijn, hebben ze beslist om samen in Halluin te wonen, je weet wel de man volgt altijd de vrouw, nietwaar. Na de eerste wereldoorlog ben ik, ik was een weeskind, dan door die familie geadopteerd en werd ik opgevoed alsof ik hun dochter was. Ik heb die mensen altijd graag gezien”
“En hadden die mensen zelf nog kinderen?”
“Neen,…  euh,  in feite wel. Voor de oorlog van 14-18 waren ze getrouwd en toen mijn vader naar de oorlog moest, en de oorlog dat was hier 20 kilometer verder, hadden ze al een dochter. Tijdens de oorlog, terwijl papa aan het front was, is zijn dochter op 4-jarige leeftijd overleden thuis bij mama. Het is pas na de oorlog dat mijn vader deze trieste gebeurtenis vernam.”
Deze dame komt iets dichter bij en fluistert verder: “en tijdens de oorlog is mijn vader verbrand geweest door een vlammenwerper” en ze wijst tegelijk naar het onderlichaam en de dijen. “en daardoor was zijn sperma niet goed meer en konden zij geen kinderen meer krijgen”. Stilte… “en een ongeluk voor hen, maar een geluk voor mij. Ik was een wees en ben zo door deze mensen geadopteerd.”
“Dat is toch wel een mooi oorlogsverhaal… en hebt u zelf nog familie?”
“Neen, behalve een broer van mijn vader die ik nooit gezien heb en die in Geluwe woont (gemeente naast Menen), ja ik heb zelf een zoon en een dochter en 3 kleinkinderen. Ik woon in Rijsel.  Maar ik heb mijn ouders zeer graag gezien.   En hoewel er hier voor mij geen plaats meer is, heb ik al laten vaststellen dat ik me laat cremeren, later, en dat ik dan een gedenkplaatje bij dit graf zal laten maken, zo ben ik dan weer bij mijn ouders, die ik zo graag gezien heb… En hoe ouder ik wordt, hoe meer ik ze nog liefheb”.
“Mevrouw, mag ik van jou een foto maken samen met je ouders?
“Maar, natuurlijk” en de dame poseert fier naast het graf van haar ouders…
Strijdende partijen voor eeuwig bij mekaar in de buurt…
Met de fotocamera in aanslag zet ik mijn wandeling verder. Mijn aandacht wordt getrokken door een wapperende “Union Jack” en inderdaad aan de zijkant van deze gemeentelijke begraafplaats liggen Engelse soldaten uit WOI begraven. Het zijn soldaten van verschillende regimenten, m.n. “The Egypt Lincolnshire regiment” en “The Egypt Gloucestershire regiment”. Beide regimenten werden op het einde van de 17e eeuw opgericht en mogen het opschrift “egypt” dragen samen met het symbool van de “sphinx”. Dit embleem wordt als eerbetuiging gezien toen beide regimenten in Egypte de troepen van de Franse keizer Napoleon-Bonaparte verslagen hebben. Het was in 1801 dat het “Royal lincolnshire regiment” van India overgebracht werd naar Egypte. Beide landen waren toen Britse koloniën. 
En ook hier scheidt een omheining de Engelsen van, jawel, de Duitse soldaten uit WOI. Hier tegen de noordoostkant van de gemeentelijke begraafplaats ligt een afzonderlijke Duitse militaire begraafplaats met gesneuvelden uit de Eerste Wereldoorlog, het “Deutscher Soldatenfriedhof Halluin”. Deze Duitse begraafplaats telt 1.397 graven. Alle doden liggen in individuele graven, aangeduid met kruisjes, met uitzondering van enkele joodse graven. Centraal staat een herdenkingsgebouwtje. Let wel, dat elk kruisje langs weerzijden een soldaat vermeld. Er liggen ook 9 niet geïdentificeerde soldaten.
En centraal op de begraafplaats staat een monumentaal gedenkteken voor de soldaten uit Halewijn die sneuvelden voor hun vaderland. Het draagt opschriften ter herinnering aan de gesneuvelden uit de oorlogen ten tijde van het “Tweede Keizerrijk”, de “Krimoorlog”, de “Frans-Duitse Oorlog” uit 1870, de beide wereldoorlogen en de Indochinese Oorlog. Na de Eerste Wereldoorlog werden ook enkele lichamen van gerepatrieerde gesneuvelden aan de voet van het moment begraven. Er liggen nu zo'n 80 gesneuvelden uit beide wereldoorlogen begraven.