Nieuwsbrief Nr. 59 - januari 2011

Lierse begraafplaatsen Massale belangstelling


We dienden spijtig genoeg een aantal personen te weigeren want we zaten boven onze maximum. Niet minder dan 26 leden traden aan, de een al wat later dan de andere, te Lier. Voorzitter van de Lierse stadsgidsen Gommer Lemmens was onze gids. Gestart werd aan de begraafplaats Kloosterheide. Wat onmiddellijk opviel was de verzorgde entree met sanitaire ruimte. Heel wat anders dan bijvoorbeeld Schoonselhof maar in Lier kent men blijkbaar geen vandalen zoals in Antwerpen. Deze dodenakker werd opgericht na de Tweede Wereldoorlog.
Een eerste graf was dat van Bob Quisenaerts, voorzitter van Lierse voetbalclub. Wat verder zagen we een concessie die reeds aangekocht was en waar zich nog niemand in bevond. Er stond wel op “namaak verboden”! André Vrancken zorgde ervoor dat de klokken van de Zimmertoren terug naar Lier kwamen na een jarenlang verblijf in Amerika.
August Laporta organiseerde de Leuvense studentenbeweging. Herman Van der Poorten was advocaat en minister maar ook jarenlang burgemeester.
Op een soortement ereplein Louis Zimmer. Hij schonk alles aan de stad Lier en dit werd bijeengebracht in de Zimmertoren.
Schrijver Felix Timmermans kreeg een ereplaats met naast hem Ernest Van der Hallen, letterkundige. Hij zette het werk van Laporte voort. Oscar Van Rompaey was een, weinig gekend, kunstschilder die fortuinen vergaarde en die aan de stad Lier schonk om in een van zijn woonhuizen een museum te voorzien voor zijn werk. Zo geschiedde. Antoon Thiry was schrijver. Lucien Cabes was commandant van de eerste Belgisch-Nederlandse Zuidpoolexpeditie.
Vandaar ging iedereen met de nodige wagens naar de militaire begraafplaats aan de Mechelsesteenweg. We troffen er de fameuze kleerkastmodellen aan en op het eind een mooi monument van de Duitse kunstenaar Kolbe.
Dan te voet naar de oude begraafplaats aan de Mechelsesteenweg. Gestart werd met een gigantische sarcofaag. Links een beeld voor mevrouw van beeldhouwer Gerrits, rechts mijnheer van de hand van ene Bernaerts. Eerst genoemde beeldhouwer leverde aanzienlijk beter werk af dan zijn collega. Het was een ontwerp van architect Careels die vlakbij begraven werd.
Aan de overzijde een gietijzeren kruis dat wel eens een opknapbeurt kan gebruiken. De grafkapel Cools – Van den Wyngaert, met binnenin een altaar, was wel prachtig gerestaureerd. Schrijver Antoon Bergmann kreeg een immens beeld met bovenop de sokkel een buste van de schrijver. Voor hem een levensgrote dame die mij deed denken aan een vrouwelijk bestuurslid van vzw Grafzerkje. Een sarcofaag daarnaast was voor Ernest Bergmann, senator en consul.
Kunstsmid Louis Van Boeckel kreeg een eenvoudig grafmonument. Hij huwde drie maal, een laatste keer met een dame uit een café in Mortsel Rosa Grandry die niet bij hem begraven werd.
Een groot monument van recentere datum voor borstelfabrikant Charon. Op weg naar de uitgang kwamen we nog Arthur Van der Poorten, vader van Herman, tegen.

Een geslaagde dag die, door het merendeel van de Grafzerkjes, afgesloten werd met een maaltijd in een Lierse brasserie op het Zimmerplein. Voor velen bleek de maaltijd het hoogtepunt van de dag geweest te zijn. Het is natuurlijk zo dat we niet elke keer een An Hernalsteen als gids hebben en dat we ook niet elke keer een topbegraafplaats aandoen. Onze “zerkjes” hadden de weergoden aangesproken want het bleef de hele tijd droog.

Jacques Buermans

Foto’s Ria Vaes en Jacques Buermans

Begraafplaats Turnhout Sfeerbeelden


Ons lid Mia Verbanck ging in om de oproep naar artikels en stuurde een aantal dingen door. In deze Nieuwsbrief enkele sfeerbeelden van de begraafplaats Turnhout, vooral van het nieuwe gedeelte.

Tekst en foto's : Mia Verbanck






Bruikleen/peterschap over onze landsgrenzen Ons lid Ivo Bovend’aerde maakte ons deelgenoot van een ervaring


Ons lid Ivo Bovend’aerde maakte ons deelgenoot van een ervaring waarbij hij moest denken aan onze bruikleen/peterschap:

Wat al vreemde kronkels via internet speurwerk boven komen drijven. Hans Hermans en Dietmar Kottmann zijn twee van mijn relaties via internet. De eerste is historicus en woont te Heerlen maar is van Lemiers nabij Vaals afkomstig. De tweede is jurist, historicus en Akenaar, die van Keulen afkomstig is. Ik ontmoette beide tijdens een gespreksavond vorig jaar begin december. Die handelde over het ontstaan van de Sint Niklaas verering vanuit Aken in de 11de eeuw. Dat kwam door prinses Stephana, die van Constantinopel afkomstig was.

Zij was weduwe van keizer Otto II en moeder van de latere keizer Otto III en was tijdelijk regentes geweest. Tijdens die legislatuur had zij via Aken en Nijmegen en van daaruit ook in onze streken de cultus van Sint Niklaas verbreid. Zij had een blijkbaar natuurgetrouwe afbeelding van de heilige meegebracht uit Byzantium. Die afbeelding in de vorm van een icoon is te bewonderen in de kerk van de wijk Burtscheid te Aken. Dat is het ene verhaal. Maar het andere verhaal sprak ook sterk aan.

Hans Hermans bezorgde mij de foto van een godvergeten schilderij dat hij zwaar beschadigd ontdekte in de oude kapel te Lemiers. De man op het schilderij afgebeeld was Albert de Thimus. Via google op zoek naar die man kwam ik terecht bij zijn werk. Hij was in leven muziektheoreticus geweest. Wat dat al mag betekenen? Daarover had hij alleszins gepubliceerd. Als jurist en afgevaardigde in de Pruisische Rijksdag had hij te Keulen geleefd en was hij daar in 1878 overleden. Geboren was hij te Lemiers in 1806. Hij was ongehuwd gebleven.

Begin 2010 ontdekte Hans Hermans al speurend Albert zijn 132 jaar oude graf op het Melatenfriedhof te Keulen. Het bestond nog netjes en keurig. En wat was nog mooier? De meter, die vele jaren het graf onderhield, was recent op die plaats begraven. Zie op een foto pal voor de ronde steen het gedenkplaatje met witte letters op. Ik dacht direct aan vzw Grafzerkje en aan Schoonselhof.   

Tekst en foto's : Ivo Bovend’aerde

Oprichting 12-novembercomité noodzakelijk?


De wapenstilstand van 11 november wordt op vele begraafplaatsen gevierd. Zo ook op het Antwerpse Schoonselhof. De gesneuvelden krijgen op die datum de vlag van hun land achter de grafzerk of op het perk. Vóór de vlag een soortement tafeltje waar dan door de delegaties van die verschillende landen een bloemenkrans opgelegd wordt.

Op 12 november lagen er in het kasteel nog drie kransen die geen bestemming gekregen hadden. Samen met Stannie toog ik op stap om die drie ontbrekende kransen op de daarvoor bestemde plaatsen te deponeren. We hadden in deze reeds ervaring want ook in 2009 lagen er drie kransen die we dan op de tafeltjes deponeerden. Een eerste krans werd neergelegd op een leeg tafeltje. We deden dit respectvol en maakten zelfs een buiging voor de mensen die hun leven gaven. Verder zagen we geen lege tafeltjes meer? Daar waar er vorig jaar nog een vlag en een tafeltje stond bij de enige Congolees Antonius Bomjo, actief in het 1e regiment Grenadiers, was er nu geen vlag en tafeltje te bespeuren. Onze tweede krans werd daar met het nodige respect neergelegd. Onze laatste krans legden we dan maar neer bij Johannes Bogers. Het is de tweede Nederlander op het militaire gedeelte van de begraafplaats. Bogers was autovoerder en lid van het Belgisch verzet. Naast een eerbetoon aan onze Noorderbuur vonden we het ook een eerbetoon aan de vrijwilligers van onze vzw Grafzerkje die zich al maanden inzetten om te helpen bij de inventarisatie op de begraafplaats Schoonselhof (elders zijn er ook nog mensen van onze vzw Grafzerkje actief bij de inventarisatie). Bert en Leo ontdekten het bestaan van die tweede Nederlander bij hun inventarisatiewerkzaamheden. De Stichting Nederlands Oorlogsgraf werd op de hoogte gebracht maar die vonden, omdat de man reeds vóór de aanvang van de Tweede Wereldoorlog in ons land verbleef, dat hij maar als Belg diende beschouwd te worden. Dus blijft deze Nederlander, tot nader order, nog liggen met een Belgische vlag op zijn laatste rustplaats.

Tevreden keerden Stannie en ikzelf terug met de gedachte dat wij misschien het “12-novembercomité” zijn?

Tekst en foto's : Jacques Buermans

Begrafenis in de Kempen


In een ver afgelegen gehucht op de heide overleed een jonge man veel te vroeg. Vanuit het dorp kwam een wagen aangereden. Met vereende krachten werd een rudimentaire doodskist op de wagen geladen. De jonge weduwe en de voerder reden mee op de droevige kar. Ver achter ze aan sloften wat familieleden en buren mee naar de verre kerk in het dorp. Het werd geen lange stoet. Want de trekpaarden voor de kar hielden er de tred fors in. De rouwende op hun harde klompen deden het langzaam aan. Een schilder naar het leven, Adriën Theunissen uit Hechtel, zag de kar met de kist op weg naar de rouwmis in het dorp. Hij schetste enkele vlugge contouren en hij werkte het schilderij af in zijn atelier. Een fait divers zoals de vele andere lag vast op doek.
Tekst en foto's : Ivo Bovend’aerde

Tante Kato ging op reis En zag het graf van Jean Bart


Jean Bart * 1650-1702 * Duinkerken, Nord-Pas-de-Calais, Frankrijk

Het graf van Jean Bart is niet direct de moeite om zich naar Frankrijk te verplaatsen, maar het is zo’n kleurrijke figuur en het is tenslotte maar op een boogscheut van De Panne, dus is hij in mijn ogen een stukje waard.

Alvorens het onderwerp zelf aan te snijden wil ik eerst een duik maken in het woordenboek en de geschiedenis.  Jean Bart was wat men in het Frans corsaire en in het Engels privateer noemt.  In het Nederlands spreken we meestal over kaper.  En dat is heel wat anders dan zeerover, piraat, zeeschuimer, boekanier of vrijbuiter.  Ik verklaar : een corsaire deed (in oorlogsjaren) aan legale piraterij in opdracht van de Franse koning.  Privateers deden hetzelfde voor de Engelse koning maar vaak op een privé oorlogsschip; een beetje te vergelijken met een goed uitgeruste huurling.  Die legale zeeroverij duurde van de 16de tot de 19de eeuw.  Een piraat is een boef.  Een corsaire, privateer of kaper niet.  Da’s ‘t verschil.  In hetzelfde rijtje als Jean Bart vinden we roemruchte namen als Sir Francis Drake (1540-1596) en Robert Surcouf (1773-1827). 

De tweede situatie die ik probeer te schetsen, is die van Duinkerken in de 17de eeuw.  In het begin van Jean Barts leven maakte Duinekerke deel uit van de Spaanse Nederlanden maar hij zag zijn stad in 1658 in Engelse handen overgaan en die verkochten 4 jaar later Dunkirk aan Frankrijk, waar het nog steeds als Dunkerque deel van uitmaakt.  Eenvoudig toch.

Wie is nu de beroemdste telg van Duinkerken ?  Jean Bart (of Joannes op zijn doopakte) kwam uit een eenvoudige Vlaamse familie van vissers en kapers.  Als twaalfjarige ging hij zoals iedereen uit zijn omgeving in dienst als scheepsjongen.  Om tegen de Engelsen te kunnen vechten nam hij dienst bij de vloot van de grote Nederlandse Admiraal Michiel de Ruyter (1607-1676) en leerde de stiel met Jan, Piet, Joris en Korneel.  In 1667 bij het beleg van Londen streed Jean Bart dapper mee vanop de Thames.  Toen in 1672 de oorlog uitbrak tussen Frankrijk en Nederland pakte Jean Bart zijn biezen en keerde hij terug naar Dunkerque om voor de Franse koning Louis XIV te vechten. 

In dienst van de Zonnekoning ging zijn carrière de hoogte in.  Gezien zijn gewone komaf was dat niet vanzelfsprekend en moest hij grootse heldendaden verrichten om het tot hoofd van een smaldeel te brengen.  Jean Bart voelde zich thuis op de Noordzee, het Kanaal en alle daarrond liggende noordelijke wateren.  Hij behaalde verschillende zeges op de Engelsen, de Nederlanders en de Spanjaarden.  Als de koning niet in oorlog was,  was hij werkloos of kon hij op piratenjacht.  Hij liet maar liefst 386 vijandige schepen zinken of in beslag nemen en toen de Engelsen hem gevangen namen (1689), wist hij toch maar te ontsnappen.  In 1694 lagen ten noorden van Texel een honderdtal Franse graanschepen geblokkeerd en Jean Bart ging die voedingsgrondstof heroveren want Parijs was aan het verhongeren, een heldendaad waarvoor hij geridderd werd.  In 1697 werd hij door de koning tot chef d’escadre benoemd en de koene zeebonk die erg veel van zijn baas hield zou hierop geantwoord hebben “Sire, vous avez bien fait”.  Hij zou de goddelijke Zonnekoning bovendien heel kameraadschappelijk omhelsd hebben, iets waarvoor de aristocratische snobs van Versailles stonden te huiveren.  Maar Louis vond het goed.

Over Jean Barts privéleven is geweten dat hij in 1676 trouwde met Nicole Goutier, een jong ding bij wie hij 4 kinderen had.  Zij stierf vier jaar later en Jan Baert hertrouwde in 1689 met ene Jacoba Tugghe, bij wie hij 10 kinderen verwekte.  Ik gebruik met opzet hun Vlaamse namen omdat hun huwelijkscontract zo getekend werd.  En Jacoba Tugghe dat klinkt ook een beetje van Frans-Vlaanderen, niet ?

In april 1702 woonde Jean Bart terug in Duinkerken en hij ging in volle storm een schip inspecteren.  Zijn dagen waren geteld : hij overleed in eigen bed ten gevolge van een longontsteking.  De moedige corsaire ligt begraven in de Sint Elooiskerk van Duinkerken, aan de linker buitenkant van het koor.  Op een staande wit marmeren steen staat gegraveerd :

“Cy gist Messire Jean Bart

En son vivant chef d’escadre des

Armées Navalles du Roy Chevalier

de l’ordre militaire de St Louis 

Natif de cette ville de Dunkerque

Décédé le 27 avril 1702 dans

la 52e année de son âge dont

il en a employé vingte cinq au

service de sa Majesté”

 

De tekst gaat verder over zijn vrouw hier eveneens begraven :

“Et

Dame Marie Jacqueline Tugghe

sa femme aussi native de cette

ville qui mourut le 5 février

1719 agée de 55 ans”  

Dit is echter niet zijn originele begraafplaats.  Jean Bart werd in 1928 herbegraven en de 18de eeuwse gebeitelde grafsteen onderging schade tijdens de Tweede Wereldoorlog.  Toen de kerk in lichterlaaie stond viel een zwaar stuk ijzer op de marmeren plaat.  Na de oorlog was de hele kerk aan restauratie toe en de werken werden slechts voltooid in 1985.  Jean Barts grafsteen werd vervangen en op het reliëf bovenaan ziet men twee wapenschilden met oa de zon van de zonnekoning en de ankers van de zeeman.  Aan de overkant van het koor werd in 1950, ter gelegenheid van de driehonderste verjaardag van de geboorte van Duinkerkens meest illustere figuur,  een gedenkplaat aangebracht.  Als men zich omdraait staat men bijna recht tegenover -op de grond in de uiterste zijbeuk- het graf van François Bart (1677-1755), Jeans oudste zoon en Vice-Admiraal van Frankrijk.

Na de Franse Revolutie van 1789 werd Jean Bart uit de vergeethoek gehaald als held uit de Franse geschiedenis en vanaf dan werd zijn naam definitief Jean Bart (spreek uit als Baar, zonder eind-t).  Hij kreeg in 1845 een bronzen standbeeld op het naar hem genoemde plein vlakbij de Sint Elooiskerk.  Ter gelegenheid van de inhuldiging van het beeld werd een cantate geschreven.  Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd Duinkerken voor meer dan drie kwart vernield, maar onze corsaire bleef overeind, als een paal boven water.  Op het hekken rond zijn beeld staan op bronzen platen de namen van de zestien schepen waarvan hij het commando had.  Op de tegels rond zijn beeld werden plaatjes aangebracht met de namen van verschillende Europese steden.  We stonden onze hersenen te pijnigen.  Jean Bart is toch nooit in Zagreb of zo geweest ?  Gelukkig maakte een vriend er ons attent op dat het een kaart van Europa was, waarop met eenvoudige plaatjes de ligging van de belangrijkste steden aangegeven werd.  Waarom ?  Onze beredeneerde fantasie heeft beslist dat de Fransen “Duinkerken, de poort van het Europese vasteland” vinden.  Vandaar.    

Jean Bart blijft omnipresent in Duinkerken en de rest van Frankrijk : De commerçanten van zijn geboortestad vonden inspiratie in Jean Barts enorme laarzen -hij was 2 meter groot- voor een naam voor schoenblink !  Van de beiaard weerklinkt bij speciale gelegenheden de “Cantate de Jean Bart”.  Met karnaval gooien alle Duinkerkenaars zich op de tonen van die cantate aan de voeten van hun held.  Of krijgshaftiger : liefst 27 Franse oorlogsschepen droegen zijn naam. 

We weten dat de Fransen en de Britten het talent hebben eertijdse glorie ontzettend getrouw na te maken : in Gravelines, ongeveer twintig kilometer verder zuidwaarts, wordt de “Jean Bart” gebouwd, een reconstructie van een 17de eeuws schip.  Nog even geduld, men voorziet dat het schip in 2015 klaar is ... Begin 2010 gingen we er even kijken.  Volgens ons is er nog héél veel, maar dan héél veel te doen.  In afwachting kan men in “L’Espace Tourville” een tentoonstelling over onze held zien en wie meer wil weten : www.tourville.asso.fr

Tekst en foto's : Tante Kato

Studiedag Brugs Funerair Erfgoed Een verslag van ons lid Leo Rondelez


Op donderdag 25 november had een studiedag plaats over het Brugs Funerair erfgoed. Er waren 7 sprekers voorzien en er waren, echt waar, 87 personen ingeschreven waarvan 15 grafzerkjes.

Na de eerste koffie (Philippe, Jacques en Ludo en Philippe, Jacques en Leo en een korte inleiding door Benoit KERVYN, Coördinator funerair erfgoed   verwelkomde Bernard DE CUYPER, schepen voor bevolking, burgerlijke stand en groen van de Stad Brugge de aanwezigen.  Hij had het ondermeer over het feit dat de Stad Brugge sinds 1989 bezig is met restauratie en behoud van monumentale grafmonumenten waarvan er thans 249 zijn hersteld voor een bedrag van 620.000 €. Er konden ook dit jaar door de campagne ‘Grafmonumenten nieuw leven ingeblazen’ een 20-tal grafmonumenten gered worden. Hij lichtte dan ook de rol van Benoit KERVYN toe die werd aangesteld als coördinator van het funerair erfgoed voor de Centrale Begraafplaats en de 8 andere kerkhoven.  Hij stelde daarbij ook dat de inbreng van alle vrijwilligers van onschatbare waarde is! Ook de eerste deelname aan de Europese week van de begraafplaats bracht zowat 219 mensen naar de Brugse begraafplaatsen.  Kortom in Brugge wordt wel een en ander gedaan in verband met het behoud van de grafmonumenten.

De eerste spreker was Brecht LAGAE van de dienst Monumentenwacht West-Vlaanderen en die had het over ‘Leven na de Dood’ wat voor hem inhoudt dat hij zich vooral inlaat met het verval van de organische en anorganische materialen gebruikt op de kerkhoven.  Aan de hand van dia’s toonde hij allerhande beschadigingen van grafmonumenten zoals het ‘opsteken’ van arduinen grafzerken,  de granulaire degradatie van witte marmer (eigenlijk kalksteen).  Er dient om de 2 jaar een inspectie te worden uitgevoerd omdat deze verschijnselen eigenlijk alleen maar verergeren.  Betonrot wordt veroorzaakt omdat meestal het betonijzer te dicht aan de oppervlakte zit. Terrazo kan niet worden hersteld. Bij brons is het aangeraden vernis te gebruiken of microkristallijne was; zeker geen chloor! Hij pleitte ook voor het verankeren van bronzen ornamenten tegen diefstal.  Hij stelde ook dat bij de verstoring van de visuele appreciatie er moet worden ingegrepen.  Dit wil zeggen dat bijvoorbeeld overhangende takken en klimop moeten worden verwijderd (schade aan de steen door zure regen + algenvorming en mos); beelden in de wintermaanden beschermen (‘Cliveden’ winterbescherming). Vooraleer te reinigen eerst goed nagaan met welk materiaal we te maken hebben.  Mossen op blauwe hardsteen kunnen op zich geen kwaad maar ze zijn zuur en houden het vocht vast waardoor bij vriezen de steen barst.  Verwijderen niet met hoge druk of door afstomen.  Dit beschadigd de steen verder. Er werd dan uitgebreid gehandeld over de behandeling van de beelden ‘Das trauernde Elternpaar’ van Kate KOLLWITZ.

Ronald VAN BELLE, historicus, gaf een overzicht in zijn lezing ‘Graven, Grafmonumenten en Grafsymboliek’ van de grafmonumenten sinds de 12e eeuw tot het decreet van Jozef II. Voor de 12e eeuw werden in een zeldzaam geval sarcofagen gebruikt maar niet in Vlaanderen. Deze trapeziumvormige graven werden meestal in Doornik gemaakt en werden versierd met een ‘levensboom’.  De oudste grafzerk in Brugge dateert van 1270. Vanaf de 13e eeuw zien we meer geïndividualiseerde graftombes met een beeltenis en een grafschrift. Dit kwam door de groeiende bevestiging van de vagevuurgedachte.  Zo wilden de clerus en de adel zo dicht mogelijk bij het altaar worden begraven en hoopten zij dankzij gebeden en giften het verblijf in het vagevuur te verkorten (aflaatbrieven). De gewone mensen werden in een lijkwade of in stro in een kuil op het kerkhof begraven.  De afbeeldingen waren onder andere de hemel als een versterkte stad waarvan de muren in het goud gekleurd waren. De doden werden meestal afgebeeld als een persoon van 33 jaar oud zijnde de leeftijd van Christus.  Ook werden onder de voeten draken, leeuwen (bij man voor macht en moed) of honden (bij vrouw als trouw en gehechtheid) afgebeeld. Vanaf de 14e eeuw wint de realiteitszin veld en wordt in tekstbanden verwezen naar de ijdelheid van het leven en manen aan tot bescheidenheid. De hemel wordt afgebeeld als een kathedraal en de dierfiguren verdwijnen (enkel nog bij de adellijken).  Er wordt ook meer nadruk gelegd op de hoge functies die de dode bekleedde. Door de reizen van handelaars naar het oosten werd het leven van Boedha ingevoerd (bescheidenheid) maar dan in een verchristelijkte versie.  De rijken die in de kerk werden begraven kregen een grafsteen of een bovengronds verheven graf waarop hun levensverhaal werd geschreven of afgebeeld.  Ook onzelievevrouw  was belangrijk om voorspraak te verkrijgen bij god.  Ook glasramen werden gebruikt als memorietaferelen.  Koperen platen werden in Brugge heel populair. In de Renaissance werd ook belang gehecht aan heraldiek waarbij een wapenschild met een helm er op wees dat de persoon van adel was.  Vanaf 1566 (Beeldenstorm) werden ontelbare grafmonumenten vernield en is er kolossaal veel verloren gegaan. Tijdens de 17e en 18e eeuw verdwijnen meer en meer de persoonsafbeeldingen en na het decreet van 1784 van Jozef II (verbod begraven in de kerken) ging de grafkunst in de kerken teloor.  Op de nieuwe begraafplaatsen buiten de steden onstond er een nieuwe grafkunst en symboliek.

Door Jean VAN CLEVEN, kunsthistoricus en afgevaardigd beheerder van vzw. Bethunianum werd een voordracht gegeven over de ‘Neogotiek op de Brugse begraafplaatsen’.  In de 19e eeuw was Brugge een belangrijk centrum van de internationale neogotiek waarvan zelfs al tekenen waren aan het eind van 18e eeuw met de herinrichting van de Lanchalskapel (O-L-V-kerk) als decor voor de Bourgondische praalgraven. Hij deelt de gotiek in volgens de ‘Vroege periode zijnde 1800-1850’.  Daarin speelt de Belgische onafhankelijkheid in 1830 zijn rol.  Van dan af duiken de eerste elementen op in de kerken, aan de huisgevels en op de begraafplaatsen onder de vorm van eenvoudige ‘steles’ met een ezelsrug- of accoladeboog.  We zien dan ook de opkomst van gietijzeren kruisen. Dan volgde de ‘Rijpe neogotiek 1850-1865’ waarvan Brugge het internationaal centrum werd onder impuls van bisschop J.B. MALOU.  De funeraire kunst was gebaseerd op ‘Les vrais principes de l’architecture ogivale’ gepubliceerd in 1850 door de Engelse architect T.H. KING, een volgeling van A.W.N. PUGIN. Aan de hand van deze principes werd in Brugge de nieuwe Magdalenakerk gebouwd.  De heidense kunst werd tegenover de christelijke kunst geplaatst.  Op de begraafplaats rond de kerk van Sint-Kruis zijn 2 van de belangrijkste voorbeelden van deze strekking te zien, namelijk dat van DEZITTER-POTTEVYN (ontworpen door JB. BETHUNE op initiatief van kanunnik CH. CARTON) en dat van ROSKELL-KAYE gerealiseerd door KING (maar een letterlijke kopie van een werk van PUGIN). Een ‘raadsel’ is het model voor het grafteken (tekening van PUGIN)  voor de zusters van Spermalie dat uiteindelijk op een stuntelige manier op het graf van Henri Heldenberg  werd geplaatst op de begraafplaats van Roeselare. Tot het einde van de 19e eeuw werden de ontwerpen van T.H. KING zelf veelvuldig gereproduceerd door de Brugse steenhouwers.  Onder invloed van JB. BETHUNE werd overgeschakeld van de pinakelvorm naar het lijkkistvormig type (zie graf van kanunnik VAN COILLIE). Andere ontwerpers waren Ch. VAN ROBAYS, Samuel COUCKE en L. GROSSé. Belangrijk was de bouw onder impuls van bisschop MALOU van de grafkapel van het kapittel naar een ontwerp van BETHUNE op het ‘Raepstick’ waar de Brugse Centrale begraafplaats werd opgericht. Door daar een kapel  te bouwen voorkwam men in Brugge een pijnlijke ‘kerkhovenstrijd’ die in die tijd overal woedde. Toen kwam de derde periode, de zogenaamde ‘Reformed Gothic’ van 1965 tot 1885. Door de verarming van Brugge werd teruggegrepen naar de vroeggotiek vertegenwoordigd door Willam Curtis BRANGWYN. Van die periode dateren grafmonumenten of werken van Bauwens-Feys (1867), Eyre , de gotische zaal van het Stadhuis en het grafmonument van Guido Gezelle.  Door de zeehaven kwam er nieuwe welstand tegen het einde van de 19e eeuw –begin 20e eeuw resulterend in de bouw van het Provinciaal Hof op de markt en andere bouwwerken van architect Louis Dela Censerie.

Door Heidi GOEMINNE van de groendienst van Stad Brugge werd eerst een opsomming gegeven van de symboliek van de beplantingen gebruikt op kerkhoven zijnde de zomerlinde en leilinde (verbondenheid en bescherming), de treurboom (brengt melancholische droevige sfeer), taxus (bij de Kelten boom van de dood en een geestenwerende kracht die de boze geesten buiten houdt), buxus (altijd groene bladeren wijzen op onsterfelijkheid en later via godin Aphrodite de liefde, vruchtbaarheid en de dood), hulst (wintergroene bladeren en rode bessen verwijzen naar eeuwig leven en vooruitziendheid maar ook het lijden van Jezus en de doornenkroon), klimop (duurzaamheid, vruchtbaarheid, wedergeboorte en eeuwig leven en volharding), zonnebloem (symbool van het gezicht of de ziel die altijd naar het licht (Christus) is gedraaid). Door het Vlaamse parlement werd beslist in 2001 om het gebruik van chemische middelen drastisch te verminderen en daarom is voor begraafplaatsen bewust gekozen voor een stapsgewijze afbouw. Om dit te verwezenlijken werd geopteerd voor een duidelijke gelaagdheid in de beplanting. De omvorming gebeurt in 2 of 3 fasen. Eerst gras dan bodembedekkers (die onkruid weren) en dan hogere plantengroei.  De dolomiet en het zand worden daardoor vervangen.  Het wieden gebeurt met de hand.  Spreekster verwees als voorbeelden naar de ‘park’begraafplaats Marienbjerg Kirkegard te Kopenhagen (groene kamers, beukenhagen zodat er geen verplichtingen zijn voor de nabestaanden om het graf te onderhouden of te versieren) en de Parkbegraafplaats ‘Blauwe Toren’ te Brugge waar ook het crematorium is gevestigd (afzonderlijke kamers met groepjes graven zodat intimiteit wordt bewaard).  Zij had het ook nog over de kracht van mossen(?).  Volgens een studie van de Universiteit Gent zijn er op de Centrale begraafplaats 37 verschillende mossen te vinden en 87 soorten korstmossen wat veel meer is dan in bijvoorbeeld Antwerpen. Dit zou te wijten zijn aan het zeeklimaat want het is pas vanaf de Ardennen dat op arduin zoveel soorten mossen voorkomen. Spreekster vindt dus dat de mossen moeten blijven.

Noot: ons Oppergrafzerkje (Jacques dus) lag bijna in coma na deze toespraak wetende dat nog een zekere Andy Malengier nog over spirituele landschapsarchitectuur zou spreken.  Nee ik heb hem gelukkig niet moeten reanimeren!

Door Stehanie HAP , kunstwetenschapster, werd ons uitleg gegeven over haar uitgebreid archiefonderzoek met betrekking tot het Brugs funerair erfgoed. Na de afschaffing van de eeuwigdurende concessie in 1971 kwam onderzoek naar funerair erfgoed in een stroomversnelling. Vanaf 1984 worden er door elke gemeente thans inventarissen opgemaakt van de grafmonumenten. Over de begraafplaatsen te Gent, Brussel en Antwerpen bestaan reeds omvangrijke publicaties doch niet zo voor Brugge. Eigenaardig, aangezien Brugge een voortrekkersrol speelde op het vlak van behoud en beheer.  In 1978 reeds werd de Stedelijke Commissie voor Graftekens opgericht en Brugge was ook de eerste om het principe van het ‘hergebruik’ toe te passen waarbij een budget werd vrijgemaakt om te restaureren en premies toe te kennen aan particuliere restauraties (er bestaat een fiche algemene omschrijving, uit te voeren werken, algemeen technische beschrijving en de prijsbepaling). Het rijk bewaarde archief werd digitaal ontsloten waardoor de grafconcessies kunsthistorisch konden worden geanalyseerd.  Het archief bestond uit 65 dozen waarin de rekeningen 1805-1869, de staten van de kapelaan 1865-1867, de begrafenisrechten 1883-1939, de staten van begravingen 1842-1860, de grondvergunningen 1818-1905 en de infrastructuur.  De archiefdocumenten werden vergeleken met de bestaande grafmonumenten.  De databank bevat fiches vanaf 1818 tot 1905 waarop ondermeer de typologische en de stilistische kenmerken worden weergegeven.  Daaruit blijkt de grote Franse invloed. De modelboeken & kopieën tonen de Franse kopieën (dus weinig originele ontwerpen), ondermeer 4 x dezelfde treurende dame, het kopiëren door eenzelfde ontwerpen/uitvoerder en ook aanpassingen en toevoegingen van een bestaand monument (zie graf WEMAER – doodshoofd op kussen). De ontwerpers zijn ofwel onbekende ambachtslieden ofwel bekende kunstenaars. Daarover werd informatiegevonden in de concessiedossiers (tekeningen, aanvraagbrieven, plannen), almanakken (Wegwijzer waarin opsomming handelslieden), werkboekjes, uithangborden, bouwaanvragen, bevolkingsregisters. Twee casussen illustreerden bovenstaande, namelijk de verblijfplaatsen van Louis PYCK (28/7/38-3/6/1910) en het grafmonument PICKERY op de Centrale begraafplaats waar er een discrepantie bestaat tussen het monument zelf en de overleden persoon alsmede het blijkbaar ontbreken van een pleurante die wel voorkwam op de ontwerptekening. Spreekster pleitte ook voor de uitbreiding van de databank tot heden alhoewel er nu reeds 2831 fiches bestaan. 

Tenslotte werden we vergast op een diavoorstelling met muziek van landschapsarchitect Andy MALENGIER.  Bij zijn ontwerpen gaat hij uit van de innerlijke ervaringen die leiden tot een ‘spirituele landschapsarchitectuur’.  Daarbij gebruikt hij 5 ontwerpaspecten: natuur, respect (poorten), eenvoud, overgang en afscheid.   Hij toonde ook de confrontatie tussen België (rommelig) en Engeland (krachtig met veel groen). Hij lichtte ook het nog te realiseren monument ‘Brothers-in-arms memorial project’ toe. De getoonde beelden en de achterliggende filosofieën stemden blijkbaar menige aanwezige tot stilte en nadenken. Het blijft de vraag welke weg er verder zal moeten worden bewandeld bij het ontwerpen van nieuwe (park)begraafplaatsen.

Zoals u merkt aan bovenstaand omstandig relaas waren alle sprekers heel onderlegd in hun materie en wisten ze daar heel veel over te vertellen maar de tijd was helaas te beperkt.

Brugge, 25.11.2010 

Tekst :Leo RONDELEZ  (indien meer info gewenst e-mail: [email protected])

Foto's : vzw Grafzerkje

Net over de grens De Algemene Begraafplaats Maastricht


Een stad zoals Maastricht heeft natuurlijk meer dan één begraafplaats . Zoals overal in onze contreien werd ook dààr eerst binnen, daarna rond de kerken begraven. Dat verandert grondig wanneer in 1794 de Fransen de stad veroveren: enkele jaren later al wordt een tijdelijke begraafplaats aan de ‘stadsbleek’ in gebruik genomen.  Mede als gevolg van een tyfus-epidemie is ook die al gauw te klein. De oplossing komt uit de privé-hoek: eerst biedt ene dame Goddingh haar – niet zo kleine – tuin te koop aan, en even daarna doet de latere burgemeester H. Nierstrasz hetzelfde. Na wat gekibbel over de prijs kan in 1811 de aanleg beginnen van een begraafplaats van net één hectare, vlak naast de Tongerse Steenweg, op een boogscheut van de grens. (Een kleine piramide bij de ingang herinnert aan de eerste begravingen in 1812.) Wie onder de ingangspoort loopt, komt meteen op een grootse oprijlaan. Net achter het inkomgebouw is ruim plaats voorzien voor het keren en stallen van koetsen. Langs de fraai aangelegde hoofdpaden (in kruisvorm) liggen uiteraard de rijken begraven. De vakken worden ‘opgevuld’ door de modale burgers. Voor de ongedoopte kinderen werd een aparte plaats voorbehouden. Bij het binnenkomen links (richting België) is een smalle strook voor de Lutheranen ; naar rechts toe (richting Maastricht) komt men op het gedeelte voor deGereformeerden: familiewapens en krijgshelden stelen hier de show. Helemaal aan het einde van het protestantse gedeelte is een plek waar volgens de plaatselijke overlevering méér vliegen zitten dan elders op de begraafplaats: hier liggen immers de zelfmoordenaars en de misdadigers. Protestanten en katholieken werden vanaf 1876 tot in 1960 van elkaar gescheiden door een taxus-haag…

Nog geen vijftig jaar na de opening van de Algemene Begraafplaats was men al aan uitbreiding toe: richting Maastricht komt er nog eens een hectare bij, inclusief een tweede poort en een rotonde. Nieuw is nu de aandacht voor kinderen jonger dan 7 jaar .

In 1885 wordt een nieuwe achthoekige kapel gebouwd naar ontwerp van J.Kayser, met onderin een krypte met 52 graven, nog steeds toegankelijk. De schade na de brand van 1905 werd vakkundig gerestaureerd en nu prijken de geglazuurde tegels van het interieur weer in al hun kleurenrijkdom.

In 1911 is alweer uitbreiding nodig. Maar vooral krijgt de Begraafplaats op dat moment volop haar park-karakter, waardoor ze nog steeds die sfeer van tijdloosheid heeft bewaard: het werk van de Leuvense tuinarchitect P.Rosseels en zijn zoon.   Heuse avenues, dwarspaden en rotondes werden getooid met heesters , bloemenperken, en vooral prachtige treurbomen, zeldzame honingbomen en de merkwaardige Sequoia Dendron, beter gekend als ‘mammoetboom’.

In de schaduw daarvan staan prachtige graftekens met opschriften - ook hier - dikwijls in het Frans ! Romantiek is hier troef: dramatische scheidingsscènes en dito teksten.

Tien, twintig en dertig jaar later zijn opnieuw uitbreidingen nodig. Er komt in die jaren zelfs  een eigen tuin voor de socialisten: duidelijk strijders voor een nieuwe tijd.

Ondertussen is ook Nederland een multiculturele samenleving geworden, en de Begraafplaats groeit mee: niet ver van het socialistische deel komen de moslims (gericht naar Mekka) en de Chinezen, waar men niet zelden fruit of snoepjes op de graven kan zien liggen, of aan de takken twinkelende belletjes.

Na de uitbreiding van 1958 in de richting van het noorden en het westen, is de Algemene Begraafplaats ondertussen 14 Ha groot: de rustplaats van 40.000 Maastrichtenaren.

De monumenten zijn hier letterlijk en figuurlijk binnen de perken gehouden. Wat bovendrijft is de sfeer van het middeleeuws ambacht: veel neo-gotiek dus. Maar hier en daar ook wat neo-classicicisme. Blauwe hardsteen en zandsteen hebben ondertussen het gezelschap gekregen van de nieuwe materialen: graniet uiteraard, maar evengoed terrazzo, labradoriet en beton; glas, keramiek en plexi vullen het rijtje aan, soms met een eigen symboliek, soms met een verrassend creatief gebruik van het materiaal.

Maar er zijn natuurlijk wel een groot aantal merkwaardige graftekens. Neem nu dat van Jan en Lodewijk Hamers met een uit één stuk gegoten eclectisch grafmonument uit hun eigen bedrijf. De ontwerper Frans Van Laar ligt een paar stappen verder een verrijzende Christus in een hardstenen ovaal.

Ijzeren graftekens zijn er maar weinig: de overheid verbood een tijdlang het gebruik van metalen. Maar toch zijn er een aantal fraaie smeedijzeren kruisen, o.m. op het graf van de fam. Doppler: ze waren nu eenmaal de fabrikanten van de draaibruggen over het kanaal van Maastricht- Luik. Hier en daar ook een gietijzeren exemplaar, soms verrassend nieuw, gemonteerd op een hardstenen sokkel. De keramische nijverheid in en rond Maastricht  brengt met zich mee dat er ook een aantal keramische grafmonumenten te vinden zijn, wat eerder zeldzaam is. Dat van Edmond Bellefroid is er een mooi voorbeeld van. Een thema dat meermaals voorkomt op de 20°eeuwse graven is dat van Maria Ster der Zee.

En dan zijn er nog de talrijke mini-kerkhoven: de paters Jezuieten natuurlijk met een zowel overvloedige als merkwaardige symboliek. En de Soeurs de la Miséricorde: afkomstig uit Luik zijn ze zich in Maastricht gaan ontfermen over de gevallen vrouwen en straatmadelieven .

Een van de mooiste plekjes is het Bet Chaim voor de Joden. Uiteraard sober: haast geen enkele versiering, weinig symbolen, bijna geen bloemen. Maar met hun vreemde jaartelling een oase van onverstoorbaarheid. Alleen hier en daar wat witte kiezel.

Er liggen hier ook Belgen: Antoine Coenen en Augustin Née: twee soldaten uit WOI: op dienst aan de grens en daar zwaar gewond geraakt. Uiteraard ook een herdenkingsmonument voor de slachtoffers in het ex-Nederlands Indië. Ontwerper is Jean Huismans. Ook onder de gesneuvelden van de WOII bevinden zich ook 43 belgen.

Verspreid over de hele Begraafplaats zijn er tenslotte nog een groot aantal graven met een heel apart verhaal of een heel eigen tekst. Vb. De grote zwerfkei op het graf van Jos Cremers, nochtans oprichter van het Natuurhistorisch Museum. Of het theehuis-achtige kapelletje van de familie Marres. Of, in het oudste deel van de Begraafplaats, het opengeslagen boek met chronogram-tekst van de dichter Kees Simhoffer. Maar de Maastrichtse huisarts Jean Jansen is de enige die in echt hiërogliefen-schrift een vers uit het Egyptische Dodenboek op zijn graf heeft staan. Eén van de merkwaardigste opschriften is dat op graf HH256: ‘Heij sliep Jo Klingenstijn, alias Kung Fu’…

Steenkappers hebben ook hun zwakke momenten. Zo komt men van heinde en verre zien naar de toevallige verwisseling van twee regeltjes, met als resultaat:  ‘…gehuwd door een tragisch ongeval met…’

Perfectie is niet van deze wereld, maar de Begraafplaats van Maastricht is er dicht bij…

Bibliografie:  HUUB NOTEN : Tuinen van Stilte. Foto’s Paul Mellaart. Maastricht 1998.

Enkele funeraire sprokkels van Gran Canaria


Een 14-daagse trip naar Gran Canaria gedaan. Eens iets anders dan de citytrips die ik gewoon ben: gewoon luieren, genieten van de zon die het regelmatig liet afweten, en van tijd tot tijd eens een uitstapje doen. Nu wilde het lukken dat ik enkele dagen vóór mijn afreis doorkreeg dat beeldhouwster Yvonne Bastiaens, die het Hobokense beeld van Nello en Patrache vervaardigde, op Schoonselhof gecremeerd werd. In eerste instantie dacht ik dat ze ook daar uitgestrooid werd maar na informatie wist Dominic, van het crematorium, te vertellen: “Voor mevrouw Bastiaens Yvonne zul je een reisje naar Gran Canaria moeten maken, ze ligt in Mogan”. Volgens “de boekskens” huisde er in Mogan een kunstenaarskolonie. Dus met de bus naar Mogan. De begraafplaats lag bergopwaarts. Mooie inkom maar voor de rest niks bijzonders. De kisten worden hier bovengronds ingebracht. Nergens “iets” artistieks en Yvonne was blijkbaar niet thuis.
Enkele dagen later een dagje naar Las Palmas, de hoofdstad. Natuurlijk stond de begraafplaats op het programma. Er waren enkele mooie grafmonumenten maar “fotograferen was verboden”. Uiteraard hebben we toch enkele beelden.
Tekst : Jacques Buermans
Foto's : Jacques Buermans en Rina Reniers

Frans Lamorinière gepast gevierd


Op 3 januari 1911 overleed landschapsschilder Frans Lamorinière. De feitelijke vereniging "Kunstkoffer" bestaat sinds 2008 met de bedoeling minstens om de twee jaar een kunstenaar in de bloemetjes te zetten. François Lamorinière mocht de spits afbijten daar de vereniging in de Lamorinièrestraat geadresseerd is.

Op 3 januari 2011 verzamelden om 19 uur zo’n 25 personen waaronder een vijftal leden van vzw Grafzerkje, om eer te bewijzen aan de landschapsschilder. Onder de aanwezigen twee achterachterkleindochters van de kunstenaar. De weg naar het grafmonument werd door de verantwoordelijken van de “Kunstkoffer” afgebakend met kaarsen terwijl een aantal van de aanwezigen lampions toegewezen kregen. Aan het grafmonument voor de schilder, dat enkele jaren geleden prachtig gerestaureerd werd, werd halt gehouden. Mia De Herdt bracht een ode aan de landschapsschilder waarin de, ondergewaardeerde, kwaliteiten van deze voorloper van de Kalmthoutse school naar voren gebracht werd. Hij kon als niet een bomen in al hun facetten schilderen. De Antwerpse Kempen was zijn belangrijkste inspiratiebron. Op het eind van zijn leven werd hij blind want het einde van zijn schildersloopbaan betekende.
Greta Van Iseghem vulde nadien nog wat wetenswaardigheden aan onder meer dat hij vrijmetselaar was. Op het grafmonument is daarvan niets terug te vinden maar het schijnsel van de lampions die rond het grafmonument werden opgesteld zorgden ervoor dat een schaduw … een winkelhaak te voorschijn toverde.
Op het kasteel Schoonselhof werden de aanwezigen vergast op een door de stad Antwerpen aangeboden receptie. Tijdens deze receptie ging Greta Van Iseghem dieper in op de activiteiten van de “Kunstkoffer” die dit jaar in het teken van Lamorinière staan. Naast een schilderwedstrijd voor jong en oud en het betrekken van de lokale scholen wordt er ook een zoektocht georganiseerd. De dames van de “Kunstkoffer” zetten afdelingshoofd Hendrik De Bouvre, terecht, in de schijnwerper omdat hij er voor zorgde dat men over alle faciliteiten kon beschikken. Hendrik De Bouvre stelde nog enkele kopijen uit het dossier ter beschikking van de achterachterkleindochters van Frans Lamorinière die dit gebaar erg konden waarderen. Greta Van Iseghem dankte de achterachterkleindochters voor hun aanwezigheid en hun betrokkenheid.
Tekst en foto's : Jacques Buermans