Haar lange, blanke hals reikte achterwaarts
terwijl haar leven afgesneden werd.
Samen met haar zusters, als offerande,
trilde ze nog na toen men haar neervlijde.
Het gras als vochtig bed, zorgde ervoor
dat ze nog lang een fris uitzicht bewaarde.
De dood roerde zich reeds in haar mooie hoofd.
Kleine wezentjes liepen in en uit het zicht.
Nachtmerrie, voor een blanke juffer die sterft,
omdat een mens gestorven is.
Zij troost menig wenend hoofd, met haar sobere
schoonheid en haar zijden lint.
Maar wie troost haar? Deze pure Aronskelk.
Lilith Kenis
29 Nov 2009
Leden die geïnteresseerd zijn in de gedichten van Lilith kunnen een bundeltje bestellen via Lilith Kenis, 03 239 83 36 E-mail: [email protected]
Sommigen onderons weten dat op de begraafplaats Hoboken de grafkapel te vinden is van deze adellijke familie. Hierin liggen oa. Hertog Karel-Jozef d’Ursel. Deze was sinds 1810 burgemeester van Brussel, in 1814 en 1815 commissaris-generaal voor Binnenlandse Zaken in het voorlopig bewind in de Zuidelijke Nederlanden en van 1815 tot 1819 onder koning Willem I minister van Waterstaat en Publieke Werken. Na de Belgische onafhankelijkheid was hij lid van de senaat voor de provincie Antwerpen (1839-1847) en voor het arrondissement Mechelen (1847-1859).
In 1907 werd de officiële begraafplaats van de familie d’Ursel echter overgebracht naar dit Scheldedorp. Hertog Robert d’Ursel liet tegen de buitenzijde van de Sint-Stephanuskerk een grafkelder bouwen.
Op 1 november echter is slechts tussen 16.00 en 17.00 een ander stukje van dit dorp opgesteld dat weinigen weten nl. de hertogelijke grafkapel. Het wordt dan feeëriek versierd met bloemen en kaarsen.
Het is ontworpen door Joseph Caluwaers en heeft de vorm van een eclectische funeraire kapel. Het wapenschild troont in het midden en in de fries staat het woord “PAX” op een achtergrond van bladeren. Op de grond is niet naast het kruis te kijken. De halve koepel bekroont door een kruis verbergt onder haar de smalle wenteltrap naar de crypte.
Als we de toegangsdeur doorgaan bemerken we direct het ingenieuze systeem om de lijkkist te doen zakken. Zelfs in deze tijd wordt het nog gebruikt heeft men ons verzekerd. In de dome hangt een haak waaraan de kist wordt vastgemaakt. Tegen de muur een katrol die bediend wordt en zo laat men de kist zachtjes door de houten vloer zakken.
Eenmaal de kist is neergedaald en de mensen langs de wenteltrap in de crypte zijn ziet men bakstenen gewelven.
Een paar jaar geleden hebben ze de kelder herschikt: resten van verwanten die al langer overleden waren , heeft men bij mekaar gelegd (vb man-vrouw) of in kleinere kisten om plaats te maken voor toekomstige bijzettingen.
Hier ligt oa. Hertog Marie Charles Joseph, 6e hertog d'Ursel (1848 - 1903) was een kleinzoon van minister Karel-Jozef d’Ursel. Hij was doctor in de rechten en diplomaat. Hij was van 1878 tot 1903 burgemeester van Hingene, van 1885 tot 1889 gouverneur van Henegouwen, van 1989 tot 1903 senator, van 1899 tot 1903 voorzitter van de senaat.
Verder ligt er op het kleine kerkhofje rondom de kerk nog Z.E.H. Jos Joos (1867-1958), Ere-hoofdaalmoezenier van de Centrale Gevangenis te Leuven.
Geert Janssens, ook alle foto’s
Zo stil, de open hand
Het sijpelen
Doorweekt de kleding al
Levenskracht bevloeit straattegels
Weg, weg, gebaren uniforme handen
Lint bakent af: rood wit rood wit rood wit
Op de vlucht, de hand met het puntige staal
En ergens een moeder, onwetend nog
Verbaasd beziet hij zijn lichaam; de chaos
Zijn bleke, zwarte gezicht
Zo zit het dus
Dan hoort hij een vergeten lied
Draait zich om
Naar een wel heel bijzonder gospelkoor
Indien u meer wenst te vernemen van Anneke Haasnoot: http://members.lycos.nl/beeldentuin/index.htm
Louise-Marie van Orléans * 1812-1850 * Oostende, België
Eind november en een weekje naar Oostende. ‘t Kan regenen, ‘t kan waaien, de zon kan schijnen. We kregen alles behalve storm op zee. We hadden prints meegenomen van de Grafzerkje-rondleiding in Oostende (nieuwsbrief 36; juli 2007) en toen we de avonturen van voorzitter Buermans lazen, wisten we “We moeten naar dat praalgraf van Louise-Marie”.
We telefoneerden op vrijdagochtend. “Is de grafkapel deze namiddag rond 3 uur open ?”. “Geen probleem, ik verwittig mijn collega”. We waren er om 3.15 uur en werden er toch even op gewezen dat we te laat waren op onze “afspraak”. Blijkbaar is een spraakverwarring tussen Antwerpen en de kust een natuurverschijnsel. Maar kom, niet gezeurd : we kregen een uitstekende rondleiding van onze koster van dienst (hij werd al grappend professor Georges genoemd door een trouwe kerkganger).
Eerst ging alle lof naar de neogotische architect van kerk en grafkapel. “U weet toch dat de Bruggeling Louis Delacenserie (1838-1909) ook dé architect is van het Centraal Station van Antwerpen ?” De verbroedering Oostende - Antwerpen was begonnen. Dan moesten we de glasramen van Michel Martens (1921-2006) bewonderen. Dat hadden we trouwens al gedaan en we waren al tot de constatering gekomen “Dit zijn wél heel mooie moderne glasramen”. Het motto van de kunstenaar was dan ook “Licht is mijn materie, glas mijn medium”. Martens werkte na Wereldoorlog II gedurende zo’n 7 jaar aan deze glasramen. De toegang tot de grafkapel is achter het hoofdaltaar en we werden verwittigd op te passen voor ons hoofd. De vleugels van de adelaar van de (missaal)lezenaar zijn ijzerscherp en de poetsvrouw zet die altijd in het midden van de doorgang. Bovendien zijn er ook al dames van de gladde en lichtjesdraaiende marmeren trap gevallen. Via een gang bereikt men het praalgraf dat zich eigenlijk één verdieping boven de begane grond bevindt.
In de grafkapel was het vochtig en koud. Er scheen geen zon waardoor men niet afgeleid werd door het kleurenspel van de glasramen en het praalgraf alle aandacht kreeg. Het Carraramarmer was wit en bleef wit. Beeldhouwer Charles August Fraikin (1817-1893) uit Herentals stelde met dit beeld de laatste dagen van Louise-Marie voor : de stervende koningin, in het gezelschap van de treurende “stad Oostende” (gezeten in een kogge), krijgt van een engel de hemelse kroon. In de linkerhand draagt het hemelse wezen een olijftak, hét symbool voor de vrede. De beeldhouwer besteedde ontzettend veel aandacht aan de details : de gevallen bloemen, het kantwerk van de mouwen, de franjes en de expressie op de gezichten. Als de naam Fraikin niet direct iets oproept, we kennen hem allemaal sinds onze schoolbanken via zijn monument voor de graven Egmont en Hoorn op de Brusselse Zavel.
Boven het praalgraf zag ik het Belgische wapenschild met de originele Nederlandse wapenspreuk “Eendracht baart macht”. ‘k Stond toch even verbaasd te kijken. De glasramen stellen bijbelse koningen als David en Salomon voor. En voor de rest is het marmer, marmer-inlegwerk en nog eens marmer.
Voor we naar Oostende vertrokken had ik één en ander opgefrist over onze eerste koningin : Louise-Marie was de dochter van de Franse koning Louis-Philippe en was een afstammelinge van de Bourbons, de Orléans en de Habsburgers. Toen ze twintig was (1832) trouwde ze met Leopold I, dubbel zo oud, weduwnaar en de kersverse koning van België. Louise-Marie kwam uit een katholiek nest en ze kreeg van haar gemaal -protestant en vrijmetselaar- gedaan dat de kinderen rooms-katholiek zouden opgroeien. Het echtpaar kreeg vier kinderen : Louis-Philippe (1833, die al in 1834 overleed), de latere Leopold II (1835), Filips (1837; vader van Albert I) en Charlotte (1840) of beter : de tragische keizerin Carlotta van Mexico. Volgens onze koster had Louise-Marie een gouden hart; ze was gul, vrijgevig, liefdadig maar ze had een zwakke gezondheid. Haar contacten met het gewone volk leidden tot tuberculose en uiteindelijk naar haar dood op 38-jarige leeftijd.
Louise-Marie hield van Oostende, ze had er een zomerpaleis in de Langestraat. Daar overleed zij op 11 oktober 1850. Haar lichaam werd per trein naar Brussel overgebracht en werd begraven op het kerkhof van Laken. Vanaf 1854 werd er door architect Joseph Poelaert een Onze-Lieve-Vrouwekerk gebouwd, als aandenken aan de eerste koningin. Rond 1872 verhuisde haar lichaam naar de koninklijke crypte.
En het praalgraf ? Fraikin beëindigde zijn opdracht in 1855 en het beeldhouwwerk werd eerst tentoongesteld in verschillende Europese steden, waarna het overgebracht werd naar de Oostendse Sint-Pieterskerk. Tijdens de brand van de kerk (1896) bleef het beeld gespaard. Leopold II gaf opdracht de kerk te herbouwen, deze maal als Sint-Petrus-en-Pauluskerk (ingehuldigd 1905) en hij liet in de lengteas een zeshoekige kapel bijbouwen voor het praalgraf van zijn moeder. De buitengevel van deze kapel werd versierd met beelden van vier heilige vorstinnen : Elisabeth van Hongarije, Clothilde van Frankrijk, Elisabeth van Portugal en Bathilde van Frankrijk.
Leopold II gaf Oostende een tweede geschenk : de titel “Koningin der Badsteden”, nog regelmatig gebruikt.
Toen ik aan onze voorzitter voorstelde een stukje te maken over dit praalgraf, stuurde hij mij spontaan zijn foto’s want hij was er inmiddels in geslaagd op een drafje binnen te glippen om enkele foto’s te nemen. Maar toen scheen de zon; lastig voor fotograaf Buermans. Ik neem dankbaar één van zijn foto’s op en zeg : bekijk zelf het verschil. Persoonlijk ben ik erg gecharmeerd door het kleurenspel, maar da’s misschien omdat ik het zò niet zag.
Ons lid Mathilde Goelen wees ons op een artikel in het informatieblad van Mol aangaande de omvorming van de oude begraafplaats tot begraafpark. De heer Roeland Kortleven, bestuurssecretaris communicatie, gaf ons toestemming om het artikel te publiceren, waarvoor onze hartelijke dank.
Het gemeentebestuur nodigt alle geïnteresseerden uit op een informatieavond over de toekomst van de ‘oude begraafplaats’. In primeur maak je er kennis met het ontwerp voor de herinrichting van deze historische begraafplaats in het Centrum. Het gemeentebestuur wil de site – met respect voor het verleden – omvormen tot een open groene ruimte die wandelaars uitnodigt om er anderen te ontmoeten en tot rust te komen.
Al enkele jaren ontwikkelt het gemeentebestuur denkpistes om deze groene zone – 100 are groot - in het Centrum op te waarderen tot een waardevolle publieke plaats. Omdat het hier gaat om een zeer gevoelige materie, pakten we het dossier behoedzaam aan. Elke stap koppelden we terug met de nabestaanden. De procedure om – de veelal vervallen - graven te verwijderen of te verplaatsen, valt onder een strikte wettelijke regeling. De verwijdering van een groot aantal graven is noodzakelijk om de nodige vrije ruimte te creëren voor de aanleg van een park.
Publieke presentatie
Uiteindelijk besloten een tachtigtal nabestaanden om het graf van hun dierbare niet te laten verwijderen. Deze mensen engageerden zich wel om het graf goed te onderhouden. In een vergadering – aansluitend op dit onderzoek - gaven enkele tientallen van hen wel de toestemming om het graf te verplaatsen binnen de site. Dit betekent dat deze grafzerken in clusters zullen geïntegreerd worden in het toekomstige groenpark. Naast deze graven blijven, wegens cultuurhistorische redenen, nog eens zestig waardevolle graven behouden. Pas toen dit voorjaar exact geweten was hoeveel en welke graven niet verwijderd of verplaatst mogen worden, kon de ontwerper de gedetailleerde plannen uitwerken. Inmiddels heeft de ontwerper een plan klaar dat rijp is voor een publieke presentatie.
Ontdekken
Bedoeling is om de oude begraafplaats om te vormen tot een gezellig park met veel groen dat uitnodigt om te ontdekken. Om mensen te stimuleren naar het park te komen, breken we de bestaande muur in de Collegestraat af tot op een hoogte van een halve meter met een centrale brede toegang. Ook in de Asstraat verdwijnt er een grote hap uit de muur en komt er een ingang. Deze ingrepen trekken het park open naar de nabijgelegen omgeving.
Strakke heuvels
De bestaande bomen integreren we zoveel mogelijk in de nieuwe ruimte. De aanwezige buxusplanten worden gegroepeerd, de overige beplanting verdwijnt. Door het wegnemen van het overgrote deel van de graven ontstaan er open ruimtes. De ontwerper - een landschapsarchitect - werkte een ontwerp uit waarbij verschillende strakke driehoekige heuvels in het park afzonderlijke ‘kamers’ creëren. Deze ‘landarts’ worden bedekt met gras, waarbij sneeuwklokjes in de bloeiperiode prachtige bloemenweides opleveren. Banken en stoelen geven voldoende uitrustpunten.
Waarnemingsruimte voor kinderen
Wandelaars kunnen het park op verschillende manieren verkennen via de paden die langs de heuvels lopen. In elke ruimte ontdek je een nieuw zicht, ofwel op een grafmonument, een kunstwerk,,… Je krijgt als het ware het gevoel van verschillende groene natuurkamers. Voor kinderen van 3 tot 12 jaar komt er een waarnemingsruimte met klank-, licht-, speel- en ervaringstuigen. Een zogeheten prairietuin – een hotel voor kleine diertjes – moet bijen, vogels en vlinders naar het park lokken. Inbouwverlichting in verschillende structurele elementen staat garant voor een bijzondere sfeer.
Meer info: dienst begraafplaatsen, 014 33 08 22, [email protected]
Edinburgh Castle
Op het plein voor het kasteel (Castle Esplanade) ligt vaandrig Charles Ewart begraven (Kilmarnock 1796- Salford 23 mei 1846).
Op 18 juni 1815, gedurende de slag van Waterloo, maakte sergeant Charles Ewart deel uit van de Royal Scots Grey. Na een manhaftig gevecht, waarbij hij verschillende Fransen in mootjes hakte, slaagde Charles er eigenhandig in de keizerlijke standaard te veroveren van het Franse 45ste infanterieregiment, beter bekend als de onoverwinnelijke.
Toen de zegevierende troepen Brussel binnenmarcheerden, droeg hij het kleinood en werd hij door een uitzinnige menigte toegejuicht.
Eenmaal terug in het vaderland promoveerde men hem tot vaandrig.
Charles Ewart stierf op 77 jarige leeftijd een vredige dood, thuis in zijn bed. Hij werd te Salford begraven.
Later ontwijdde men de kerk, het gebouw toverde men om tot fabriek. Bij werken in 1937 herontdekte men het graf van de moedige vaandrig, zijn stoffelijke resten werden ontgraven en in 1938 naar de Esplanade overgebracht en herbegraven. Zijn eeuwige slaap duurde nu 30 jaar want rond 1967 besliste men om het kasteel te restaureren en Charles lag in de weg. De stakker werd opnieuw uit de grond gehaald en naar Preston Hall (Midlothian) op transport gezet. Pas toen het kasteel er picco bello bij lag, mocht hij terugkeren.
Nu rust hij onder een blok grijze, Noorse graniet.
In de “regimental museums”, binnen de muren van het kasteel, (een dure grap maar ik vond het de moeite) bewaart men de standaard met adelaar. Ook allerhande snuisterijen van de vaandrig zijn te bewonderen zoals het zwaard dat hij in Waterloo hanteerde, zijn Waterloo-medaille voor bewezen moed, een horloge dat hij in Parijs kocht, zijn zilveren snuifdoos.
In de “Great Hall” hangt het schilderij “Het gevecht voor de standaard” waarop men de dappere kerel in volle actie kan bewonderen.
Eveneens in het kasteel en alleen te bekijken in vogelperspectief vanaf de walmuur bevindt zich een klein hondenkerkhofje. Sedert 1840 worden hier regimentmascottes en de lievelingen van de officieren begraven.
Jess stierf in 1881 en was de trouwe hond van het 42ste Royal Highlanders.
Dobbler volgde 9 jaar lang, tot aan zijn dood in 1893, de Argyll en Sutherland Highlanders. Hij was een echte wereldreiziger en bezocht met zijn baasjes o.a. Zuid-Afrika, China en Sri Lanka.
ST. GILES
Deze kerk herbergt binnen de muren de praalgraven van twee politieke opponenten.
In het ene mausoleum rust James Graham, eerste markies van Montrose (1612-1650), alias “the great Montrose”. Leider van de Graham clan en aanhanger van Charles I.
Maar het waren turbulente tijden voor de Schotse adel en de koppen rolden. James werd gearresteerd, gefolterd en op 20 mei 1650 ter dood veroordeeld en een dag later opgehangen. Het lijk verloor zijn hoofd en ledematen. Het hoofd spietste men aan de Tolbooth op een speer. Armen en benen gingen op transport naar Glasgow, Perth, Stirling en Aberdeen. Nadat het hart er door zijn nicht Lady Napier was uitgehaald, verdween de romp in de ongewijde grond van Burgh Muir (een gehucht ten zuiden van het oude stadscentrum). James politieke tegenstander, Archibald Campbell keek toe en zag dat het goed was. Maar het kan verkeren zei Bredero en in 1661 kreeg James eerherstel.
Op 7 januari 1661 werd het lichaam (of wat er nog van restte) van onze onfortuinlijke held opgegraven, in een kist geplaatst en onder een fluwelen baldakijn vervoerd richting Tolbooth, waar men “en passant” het hoofd opdiepte. Vanuit de vier windstreken kwamen armen en benen terug naar Edinburgh. In een rijk versierde kist kon men gans het zootje in Holyrood Palace gaan bewonderen. Op 11 mei 1661 kregen alle stukjes “great Montrose” een luisterrijke bijzetting in St Giles.
Op het graf plaatste men een vers uit zijn eigen dichtersziel ontsproten.
“Scatter my ashes, strew them in the air
Lord, since thou knowest where all these atoms are…”
Een staatsbegrafenis voor de één, betekent meestal de val van de andere. Bijna pal tegenover James Montrose kreeg Archibald Campbell zijn laatste stek of cenotaaf (nog altijd een discussie of hij er ook begraven ligt want dit monument zou pas van 1895 dateren).
Archibald Campbell, markies van Argyll (1607-1661) stond aan het hoofd van de Campbell clan en keek volgens de overlevering zo scheel als een otter. In 1651 mocht hij te Scone de kroon op het hoofd van Charles II neerpoten en was het nog koekenbak tussen hen beiden. In 1661 echter viel hij in ongenade, werd op water en brood gezet en onthoofd. Zijn koppeke nam de plaats in van dat van Montrose aan de Tolbooth. Het lichaam werd begraven te Holy Loch. Pas drie jaar later kreeg Archie zijn hoofd terug.
Aan de ene kant van het orgel vinden we Walter Chepman terug (1473-1538), een handelaar en in 1494 als griffier verbonden aan het Koninklijk Secretariaat. Walter financierde de eerste Schotse commerciële drukpers onder leiding van Andrew Millar. Tot meerdere eer en glorie van zijn mecenas, wijlen James IV liet Chepman in 1513 deze kapel inrichten waar hij in 1538 zelf begraven werd.
Aan de andere kant van het orgel verwijst een grijs, eenvoudig monument naar James Stewart, graaf van Moray (1531-1570). Hij was de onwettige zoon van James V en bijgevolg de halfbroer van Mary, Queen of Scots. James Stewart speelde een belangrijke rol in de Schotse politiek. In 1570 werd hij gedurende zijn tocht van Stirling naar Edinburgh doodgeschoten door Hamilton van Bothwellhaugh wiens leven hij twee jaar voordien gered had in de veldslag van Langside. Moraal van dit verhaal, red nooit iemands leven tijdens een veldslag.
Op één van de zuilen is een herdenkingsplaat bevestigd voor James Dalrymple, burggraaf Stair (1619-1695), een prof filosofie die de universiteit verliet in 1648 om advocaat te gaan spelen. Olver Cromwell promoveerde hem tot rechter in 1657 en oh wonder onder Charles II mocht hij zijn ambt verder uitoefenen. In 1670 werd hij parlementslid, viel uiteindelijk toch in ongenade en vluchtte in 1682 naar Nederland. In 1688 keerde hij met Willem III van Oranje terug naar zijn moederland. James Dalrymple schreef een turf van een boek in verband met het Schots rechterlijk stelsel.
Zijn dochter Janet verwierf via een omweg wereldfaam. In 1669, een maand na haar huwelijk, verdween ze spoorloos. Sir Walter Scott vond in deze mysterieuze verdwijning zijn inspiratie voor “the bride of Lammermuir” en Donizetti vond het een fantastisch gegeven om er een opera (Lucia di Lammermoor) aan te wijden.
JOHN KNOX, DE MAN MET EEN TEGELTJE ALS MONUMENT
Naast St. Giles werd op de gronden van het kerkhof Parliament Square aangelegd. Op parkeerplaats 23 markeert een tegeltje het graf van John Knox (1512-1572), de spilfiguur van de Schotse Reformatie en een ongelofelijke oude snoeper. In 1553 huwde hij Marjorie Bowes die qua leeftijd zijn dochter kon zijn. Zij stierf in 1560 en John Knox begon een zoektocht naar een kersverse bruid. In 1564 stootte hij op Margaret Stewart. Hij was er 52, zij telde met moeite 17 lentes.
Als streng protestant is John waarschijnlijk superblij met zijn tegeltjesgraf want soberder dan dit kan het niet.
An Hernalsteen, ook foto's.
Een achtkoppige schrobploeg bijgestaan door meester Marnix en juf Hilde daagde om 10u stipt op.
Simon, die zich wat ziekjes voelde, moest uiteindelijk verstek laten gaan, juf Hilde hield hem gezelschap. De rest stak de handen uit de mouwen.
Fan en Joyce namen Théophile de Veirman onder handen.
Rocky en Fatih (057) bekommerden zich om Jan Waldack.
Superman Stijn was helemaal alleen verantwoordelijk voor het graf van Adriaan de Vreese.
Een bloemetje was de kroon op het werk.
Ook Fatih’s broertje dat op het Campo Santo begraven werd, zochten we op. Ook daar plaatsten we twee heidestruikjes.
Wie mag er nu opnieuw gezien worden.
Théophile de Veirman (060): soldaat tweede klas. Mil. 1914. 13º linie/ Cie wielrijders
Overleden op 28/9/1918. Werd op 30/9/1918 begraven te St Rijkers
Rust nu op het Campo Santo sectie F
Jan Waldack (061): soldaat tweede klas. OV. 10º linie
Overleden op 18/2/1916. Lag oorspronkelijk begraven op de militaire begraafplaats van Adinkerke.
Rust nu op het Campo Santo sectie F
Adriaan de Vreese (062): soldaat tweede klas. OV. 13º linie/ Cie wielrijders
Overleden op 11/2/1917en op 13/2/1917 begraven op de Belgische militaire begraafplaats van Calais.
Rust nu op het Campo Santo sectie M 303
Charles de Coninck (063): korporaal. OV. 3º linie/6º Cie
Overleden op 18/10/1918. Werd oorspronkelijk begraven op de gemeentelijke begraafplaats van Wingene op 21/10/1918
Rust nu op het Campo Santo sectie M 18