Nieuwsbrief Nr. 24 - juli 2005

Verdriet Anneke Haasnoot pleegde volgend gedicht


Ze draagt enkel wanhoopsgewaden
Sinds zij haar man en vriend verloor
Er breekt geen echte glimlach door
Ze blijven dicht, haar tarwezaden

Hoe zouden ze ook openbreken
En uitgroeien tot korenhalmen
Zolang zij in het zwart moet talmen
De kans op volheid lijkt verkeken

Van mij mag zij met droeve zelven
Haar ogen wrijvend gaan door straten
Snikken daarbij, bang als een  kind

Om op een landweg, tegen schelven
Geleund te zien dat na ‘t verlaten
Hij meldt hoe hij haar heeft bemind

Haar troost toestuurt op vlagen wind


Anneke Haasnoot.
 

vzw Grafzerkje bezoekt de begraafplaats van Montmartre (zaterdag 28 mei 2005) verslag van Martin Demedts over een prachtige dag


Aan de bezoekers die ook een verslag wilden schrijven zeg ik: sorry! Het verging hen zoals de stad Parijs bij de toewijzing van de Olympische Spelen van 2012. Met verkoopstrucs en slimme politiek heb ik Jacques kunnen overtuigen dat ik het verslag mocht schrijven. U krijgt nog de kans als we Londen, Moskou of Madrid bezoeken.
Bij de lezers wil ik mij ook excuseren. U vind hier geen opsomming van monumenten en namen, ik probeer de indruk weer te geven die de begraafplaats op mij maakte.
Montmartre is geen afgesloten ruimte. Door de beperkte oppervlakte (10 ha) en de heuvelachtige omgeving behoudt de bezoeker het overzicht. De dodentuin ligt in het hart van de stad, - de hoofdingang ligt op loopafstand van de Moulin Rouge en Pigalle - soms alleen afgesloten door een traliehek of een haag. Het jachtige leven van de stad Parijs raast over Montmartre. Het viaduct van de rue Caulaincourt doorkruist de begraafplaats. Vergankelijke drukte en eeuwige rust een paar meter boven mekaar, het was even wennen.
De gegoede burgerij wilde haar prestige vereeuwigen in grafmonumenten die de tijd moesten weerstaan. Op de begraafplaats van Père Lachaise zijn sommige monumenten hallucinant hoog. Montmartre is kleiner, soberder, harmonieuzer.

Aan ronkende namen is er nochtans geen gebrek. Emile Zola, Hector Berlioz, Alexandre Dumas, Edgard Degas, de Goncourts, Stendhal, Ampère rusten hier. De lezer zal terecht opmerken dat ik geen namen ging opsommen, dus STOP.


Een paar graven zijn me speciaal bijgebleven.
Het monument van Dalida. Als een ster staat ze in het zonlicht, maar heel breekbaar.
De sobere grafplaat van de cineast François Truffaut. Er liggen enkele losse bloemen op, en kaarsen, en briefjes met steentjes erop zodat de wind de woorden voor François niet laat vervliegen. Ik kon niet aan de verleiding weerstaan er eentje te lezen. Wat er in stond ga ik niet vertellen, misschien ligt het er nog en kan u het bij een volgend bezoek nachecken.
J. Pam, een gesluierde vrouw onder een baldakijn, in steen gestolde pathos.
Nijinsky, sterdanser van de Ballet Russe van Diaghilev, kijkt ons als dwerg of nar weemoedig onderzoekend aan.
Voeg daarbij de stalen stembanden van Jacques die zijn uitleg drie gangen ver dragen, twee fotografen op jacht naar het mooiste kiekje en een stralende zon, u zal begrepen hebben dat het bezoek aan Montmartre zeer de moeite was.

Twee Amerikaanse toeristen begrijpen nog altijd niet dat Charly Chaplin [Tsjeplin]in Genève ligt en op Montmartre de kunstschilder Charles Chaplin [Sjaplein] rust. Hopelijk hebben ze de lieftallige opmerking van Jacques: “Allien Ameirikoanen stellen zulke stoeme vroagen!” niet begrepen. Amerika, dat ligt toch “over ’t Scheld”?

Tekst en foto's : Martin Demedts


Tante Kato ging op reis en ze zag het cementerio van Chauchilla


* Chauchilla begraafplaats * 350 BC - 650 AD * 30 km van Nazca, Peru *

Wie in de jaren ‘70 van vorige eeuw “Waren de goden kosmonauten” gelezen of gezien heeft, kwam onder de indruk van de mysterieuze lijnen en figuren in de Peruaanse woestijn. De fantastische buitenaardse theorieën van Erich von Däniken waren overdreven maar ze hebben er wel voor gezorgd dat die fameuze lijnen in het geheugen geprent werden. Toen was Zuid-Amerika een ver van mijn bed-show maar zo’n 20 jaar later planden manlief en ik een reis naar Peru. Toen de beste route uitgestippeld werd, bleek die over Nazca met zijn onverklaarbare lijnen te lopen.

Ter plekke was het even slikken toen we de prijs hoorden : een half uurtje over de lijnen vliegen met een Cesna kostte 50,- $ per persoon. Maar je moet het doen want alleen zò kan je de lijnen zien. Anders moet je niet langs hier komen ! De verkoper troostte ons : voor slechts 10,- $ méér kan je in de namiddag per auto 30 km de pampa in naar Chauchilla, een begraafplaats met duizenden graven. Er werden nog wat extra bezienswaardigheden aan toegevoegd en zo heb je een hele dag plezier voor slechts 120,- $ ! Volgens de foto’s zag Chauchilla er straffe kost uit en gezien een zekere interesse voor ongewone begraafplaatsen waren we maar al te blij met het redelijke aanbod.

Over onze vlucht boven de lijnen kan ik hier niet uitweiden. Specialisten hebben er jaren op gestudeerd en dikke boeken over geschreven. Toch één detail vertellen : je zit met vijf in de Cesna en vliegt van de ene figuur naar de andere. Voor een optimaal zicht eerst een linkse duik, even ronddraaien en direct een rechtse duik. Een kotsende Duitse zette aan tot na-aperij! Het bekomen van de vlucht duurde langer dan de vlucht zelf. Maar ‘t was de moeite! Een aanrader!

In de namiddag reden we dus door de verzengende hitte naar de necropolis van Chauchilla. Tot zo’n 14 eeuwen geleden werden de Nazca-indianen met hun goud, textiel, potten en pannen in de woestijnvlakte begraven. Elk graf werd aangeduid met een staak. Meer niet. Eeuwen gingen voorbij tot in het begin van de 20ste eeuw een slimmerik ontdekte dat er onder elke stok een kleine schat begraven lag. En dat kwam aan de oren van grafrovers. ‘s Nachts trokken de huaqueros (letterlijk grafplunderaars, maar de term wordt gebruikt voor iedereen die een heilige plaats schendt) er met hun schop op uit. Openden de kuilen. Gooiden de oninteressante knoken, de weelderige haardossen en het “ordinaire” textiel in het rond. De gouden sieraden en de kostbare ceramiek verdwenen in hun zakken. Jaren grafroof (hoe een woestijn bewaken ?) heeft als resultaat dat in dit immense en kurkdroge (2 uur regen per jaar) landschap wit geblakerde doodskoppen, knekels, botten, ruggengraten en potscherven rondslingeren. Sommige schedels hebben gaten. Blijkt dat die komen van de pikken van de huaqueros, die maar in’t rond hakten. Noemen wij een begraafplaats een knekelveld ? Dit is er letterlijk een !

De laatste jaren is er beterschap : mensen van goede wil hebben een aantal graven netjes geopend en de meest waardevolle stukken naar musea overgebracht. De mummies werden waardig in hun put neergelegd. Tussen de open graven, die inmiddels een rieten dakje kregen, werden wandelpaden aangelegd. Maar iets verder, waar de schoonmaakploeg nog niet langs kwam, liggen nog steeds skeletten te bakken in de zon. Men zou dit openluchtmuseum een staalkaart van de mens kunnen noemen met doden, rovers, archeologen en toeristen.

Over grafrovers gesproken : de verleiding was groot om “to be or not to be” declamerend zo’n doodskop mee naar huis te nemen... Maar wat als de douane... Dus niet. Nog steeds kijk ik met vertedering naar de eeuwenoude stukjes ruggenwervel die zomaar uit onze reistas vielen...
Tekst en foto's : tante Kato.

Caroline Delacroix ofte barones de Vaughan Mathilde Goelen gaat dieper in op het “mysterie” uit de vorige Nieuwsbrief


Ons lid Mathilde Goelen las in de vorige Nieuwsbrief over het “mysterie” van de maîtresse van koning Leopold II en gaf volgende toevoegingen:
 
Deze dame had dus te titel Baronne de Vaughan. Zij kreeg die titel, zo wordt gezegd, doordat de koning haar toevallig in Parijs op straat tegenkwam en zij op dat ogenblik haar handschoentjes liet vallen. De koning raapte ze op, groette haar en gaf ze terug met de woorden “vos gants”, vandaar de naam Vaughan. Dit meisje, Caroline Delacroix had als roepnaam Blanche. Zij was afkomstig uit een arm gezin in het noorden van Frankrijk. Haar ouders stierven vrij jong en als klein meisje werd zij aan de zorgen van haar grote zus toevertrouwd. Die grote zus was een straatmadelief en uiteraard werd Blanche dit ook. Haar zus geraakte aan een man, weken samen uit naar Congo en namen kleine zus mee. Maar Blanche kon in dat vreemde land niet wennen. Na enige tijd kwam zij heel alleen per boot naar haar land terug en strandde in Parijs. Maar op die boot leerde zij een jonge man kennen; ene zekere Durieux en de liefde kon beginnen. Samen vestigden zij zich in Parijs. Vrij vlug, zelfs na enkele weken, ontmoette zij Leopold II en er ontstond een vurige liefde. Hij 65 jaar oude, zij 17 jaar jong. Haar man Durieux had afgedaan en Blanche kwam in Brussel wonen. De koning schonk haar 2 zonen: Lucien en Philip.  Maar er kwam nog een derde zoon, waarvan de koning beweerde dat hij de vader niet was. Toen hij het zag erkende hij het als zijn zoon. Het arme kindje had een misvormd handje en Leopold was dat deze afwijking niet vreemd was in de koninklijke familie. De koning zorgde goed woor Blanche en haar kroost, schonk haar een villa in Brussel “Vanderborgt” en ook nog een in Frankrijk. Na zijn dood liet zijn oudste dochter Louise beide villa’s verzegelen. Blanche pakte in, vijf koffers in totaal, maar moest ijlings zonder iets vluchten naar Frankrijk. Stiekem kwam zij terug om haar koffers op te halen. Zij erfde van hem een gigantisch bedrag, men spreekt van 25 miljoen Belgische frank. Zijn wettige kinderen bleven in de kou en erfden niets.
 
Een tijdje later trouwde zij haar vroegere vriend Durieux. Hij was een gokker en verspeelde al haar geld. De drie zonen van de koning kregen allen de familienaam Durieux. Blanche sterft op 42 jarige leeftijd aan suikerziekte, één van haar zonen sterft op 7 jaar, een andere zoon kreeg de adellijke titel “Ravenstein”. Een kleinkind van Blanche en Leopold was ridder de Vrière; burgemeester van Beernem.
 
Het eigenaardige is dat de vader van Leopold II; onze eerste koning ook een verhouding had met Arcadie Clarette. Zij hadden samen 2 zonen; George en Arthur. Maar bij het overlijden van zijn vader, werd Arcadie door Leopold II zelf uit het land gezet.
 
Mathilde Goelen.
 

Centrale Begraafplaats Brugge Johan Moeys bezocht deze dodenakker


Vzw Moritoen organiseerde op de zonnige 8 juni in Brugge een boeiende rondleiding op de centrale begraafplaats van Brugge. Iets meer dan 200 jaar geleden werd er door de gemeente een stuk land overgekocht aan de rand van de stad Brugge om er een nieuwe begraafplaats aan te leggen. Uniek is dat het niet eerst een katholieke begraafplaats was, zoals de gewoonte was toen. Daarom vind je er nu nog een hoek waar de grond niet gewijd is – weliswaar liggen de overledenen achter de ketting. Daar liggen voornamelijk de mensen van Britse kolonie in Brugge en nog enkele Duitsers. Diverse Britten kozen voor het Keltische kruis.
Mooi was ook de stenentuin. Een aparte afgeschermde ruimte waar een verzameling zerken (stenen en gietijzeren) en grafversieringen (de ineengestrengelde handjes, …) te bewonderen waren.
Eén van hun bekendste bewoners is Guido Gezelle. Hier op deze begraafplaats kom je nog enkele exemplaren van de blikken grafdoos tegen. Eentje is zelfs gerestaureerd.
Gids Kurt Götze zeulde de hele tijd een volle boekentas mee, maar daar bleek hij bedoelingen mee te hebben. Traditioneel bij gidsen toonde hij op geschikte momenten foto’s van andere begraafplaatsen en dergelijke. Bij een mooi versierd graf met schedel en dijbeenderen op kussen vertelde hij het verhaal van de kinderen op rondleiding. Naar aanleiding van een overlijden op school vroeg de onderwijzer om hen eens rond te leiden. Bij dat graf vroeg hij wie er zou kunnen liggen, en één van de kinderen vroeg fier of het een zeerover zou kunnen zijn. Bij ons ondersteunde hij dit verhaal door uit zijn volle boekentas een ooglapje uit te halen en zich als piraat te verkleden. 
Wat verder ondersteunde hij het grafverhaal met aangepaste muziek van Bram Vermeulen. De overledene had een mooi tekstje op de zerk laten zetten: dat ze nooit zou vergeten zijn. Maar, de hele tekst was ingebeiteld, op de letter “N” van nooit, die geschilderd was. Heel symbolisch: als men haar toch vergeten was – als het graf niet meer onderhouden werd, en de geschilderde letter door de tand des tijds weggesleten zou zijn – was ze toch “ooit” vergeten…
De begraafplaats wordt algemeen goed onderhouden. Ter illustratie zagen we de schilderwerken aan het poortgebouw. Op andere plaatsen was het iets minder, maar dit bleek een combinatie te zijn van een slecht voorjaar (veel plantengroei) en onvoldoende personeel dat op andere plaatsen ingezet werd. De lucht in Brugge is blijkbaar zo goed dat er op de begraafplaats mossen groeien, die je nergens anders vindt. Koren op de molen voor de fauna en floraliefhebbers. Interessant om te weten is dat het hergebruik van graven er goed gekend is.
De groep was zeer geboeid door de enthousiaste Kurt Götze. Voor de geduldigen en geïnteresseerden onder ons: Kurt is bezig aan een boek over de Brugse begraafplaats.
 
Tekst en foto’s van Johan Moeys.

Nieuw leven op oude begraafplaatsen een mooi artikel over het ruime aanbod in Gent en over een aantal baanbrekende projecten


Ons lid en tevens de stuwende kracht achter de Gentse begraafplaatsen, naast de “Iron Lady” An Hernalsteen uiteraard, Rudy D’Hooghe stuurde mij een exemplaar toe van “Gent internationaal”.
 
Naast het feit dat men daar, terecht, fier is op de aansluiting bij de Asce, Association of Significant Cemeteries in Europe, gaat men dieper in op het redden van funerair erfgoed. Heel summier maar daarom niet minder bevattelijk worden de onderscheiden wijzen die aangereikt worden om funerair erfgoed te redden besproken. In de eerste plaats de restauratie door eigen personeel van de begraafplaatsen van grafmonumenten. Als voorbeeld wordt het graf voor de familie Maes aangehaald. Dit monument werd overgebracht van een gesloten begraafplaats en kreeg een ereplaats in een groene oase omringd door vier vijvers. Mensen  krijgen ook de kans om zich over een monument te ontfermen door het te adopteren. Zij gaan een verbintenis aan om gedurende 50 jaar zorg te dragen voor dit monument. Het Egyptisch tempeltje voor Ulric Wild is zo een voorbeeld. De derde mogelijk bestaat erin dat mensen een concessie kunnen nemen op een familiekelder en voor de duur van 50 jaar gratis kunnen beschikken over het bestaande monument op voorwaarde dat ze het restaureren. Terecht wordt hier gesproken van een win-winsituatie: geïnteresseerden krijgen een exclusief 19e eeuws monument in bruikleen in een uitzonderlijke omgeving. Het voordeel voor de begraafplaats spreekt voor zich: naast het brengen van nieuw leven in een vaak vergeten omgeving is er de zekerheid dat zorg gedragen wordt voor deze “juweeltjes”. Een vierde mogelijkheid is samenwerking met plaatselijke scholen. Momenteel wordt een monument gerestaureerd als leerproject. Alle disciplines komen aan bod: restaureren van een houten plafond, herstel van plaasteren beelden, vervanging van arduinen stenen, opwaardering van een ijzeren omheining en de nodige schilderwerken. De stad koopt de benodigdheden aan en verstrekt de noeste werkers warme maaltijden. Elders wordt een muur herbouwd in samenspraak met de dienst Monumentenzorg. Deze vierde mogelijkheid wordt erg gewaardeerd door lokale politici omdat het geldt als voorbeeld van een doeltreffend beheer waar weinig middelen voor nodig zijn.
 
Een tweede luik van het artikel spreekt over de nieuwe wendingen. Onder impuls van Rudy D’Hooghe, de man is te bescheiden om dat in het artikel te vermelden, werd in 2001 op de Westerbegraafplaats een Kruidentuin verwezenlijkt met keramische sierurnen. Voor kinderen werden er speciale urnen ontworpen in de vorm van een paddestoel. Dan was er de Vlindertuin. Op de Zuiderbegraafplaats van Gent staan 68 keramische vlinders en die de as kunnen bevatten van de overledene. Ondergetekende was echt gecharmeerd door de Vlinderzuil die daar staat als blikvanger. Hij beeldt de verschillende stadia uit van dit oeroude Griekse funerair symbool: je merkt er de eitjes op, de rups, de pop en uiteindelijk de vlinders die de vleugels spreiden om de zuil (het aardse) te verlaten. In Gentbrugge staat het meest recente project een Rozentuin met 64 keramische urnen in de vorm van een rozenknop. Ook de roos is vanwege het broos karakter een gekend funerair symbool. Ze staan opnieuw per twee gerangschikt in een hoefijzervorm van buxus. Dit hoefijzer staat symbool voor het geluk tijdens de reis na dit aardse leven. Als plant werd er tevens gekozen voor Sedum of Hemelsleutel. Verder staan er in de tuin flink wat, echte, rozen en er werd een stukje poëzie voorzien over de roos die als laatste herinnering zal overblijven. “Vorige zomer belde een dame en die vroeg of ze in de Vlindertuin mocht zitten gewoon om een boek te lezen, niemand kennende die er begraven ligt. Dan wist ik dat we terug op de goede weg waren naar de zondagse wandelingen uit de 19e eeuw”, besluit Rudy D’Hooghe het artikel.
 
Interessante info is op te vragen via: http://www.gent.be/gent/bestuur/stadsdie/begraafplaatsen/gedenking.htm
 
Nawoord: niet alleen de projecten waar Gent mee bezig is zijn meer dan lovenswaardig en het zou een aantal andere grootsteden sieren moesten ze daar eens gaan kijken naar het aanbod maar ook de publicatie van zulk een artikel, in het Nederlands en in het Engels, in een blad is een optie die vele steden aan zich laten voorbijgaan.
tekst en foto's : Jacques Buermans

Vrijwilligers leveren keurig werk sommige leden zetten zich echt in


Een zonnige dag. Ondergetekende moet iets, wat niet zo uitzonderlijk is, opzoeken op de begraafplaats. Aan de ingang van de dodenakker komt een “frisse, jeugdige” zeventiger aangefietst. Het is ons lid Louis Van Dyck. Gewapend met een rijf, borstels en nog wat andere werktuigen, waar ik als leek geen verstand van heb, wacht hij aan de ingang. Blijkt dat hij wacht op ons lid Mathilde Goelen die met de trein vanuit Mol komt …… om het grafmonument voor Alice Nahon een opknapbeurt te geven. Mathilde is dan weer gewapend met een aantal prachtige rode bloemen. Wanneer ik na mijn opzoekingen een uurtje of zo later het grafmonument voor Alice Nahon opzoek hebben beiden hun porachtig werk zojuist beëindigd. Alice Nahon, haar grafmonument, ligt er weer keurig bij: de struiken geknipt, de rode bloemen mooi tussen de struiken geplaatst kortom: een juweeltje. Echt mooi werk leveren deze vrijwilligers. Het zal hen misschien deugd doen te weten dat wanneer ik tijdens mijn rondleiding aan het graf passeer mijn publiek dan telkens in lovende bewoordingen over de staat van het grafmonument spreekt. En zeggen dat het een “stadsmonument” is dat in principe door de stad dient onderhouden te worden.
 

Louis Van Dyck deed nog meer van dat mooie werk. In een volgende Nieuwsbrief een verslag van hetgeen onze vzw Grafzerkje, maar zeker Louis, deed met het monument Burger. Er zijn er nog van onze vzw die regelmatig op de begraafplaats te vinden zijn om daar een opknapbeurt te geven aan de door hen “geadopteerde” graven. Maar spijtig genoeg zijn er die er, na de overname, niet meer naar omkijken. Daarom toch een oproep: neem liever slechts één concessie over maar draag er dan ook zorg voor. Indien je, waar ik kan inkomen, niet de tijd hebt op enkele keren per jaar eens naar het grafmonument te komen kijken en het wat op te kuisen baat het weinig dat het monument overgenomen werd want dan is het binnen de kortste keren in de staat zoals voor de overname. Ik kan er ook inkomen dat het voor de “overnemers” soms te zwaar of te moeilijk is om een bepaald werk alleen uit te voeren maar ik weet zeker dat ze dan een beroep kunnen doen op onze Marc Coremans, mezelf (al is het maar om “wat klaps te hebben”) of op de onvolprezen William maar het gaat niet op dat deze drie genoemde mensen opdraven om een verwaarloosde concessie op te knappen en dat de overnemer nog niet eens de moeite doet om zelfs maar eens te komen kijken. En het moet mij van het hart: ik spreek hier niet over een alleenstaand feit.
 
tekst en foto's : Jacques Buermans

Hergebruik is een feit in Antwerpen eindelijk kun je ook in Antwerpen een bestaande concessie overnemen


Half mei werd de nieuwe politiecodex door de Antwerpse gemeenteraad goedgekeurd. Natuurlijk waren we geïnteresseerd in de wijzigingen op begraafplaatsgebied. De eerste reacties die we ontvingen voor we inzage namen in de tekst beloofden weinig goeds. Op een vergadering ontmoette ik de mensen van Sint Fredegandus. Zij hadden een bericht gekregen dat, naar aanleiding van de politiecodex, de poorten dag en nacht dienden geopend te blijven. Het reglement stelde dat begraafplaatsen open zijn van zonsopgang tot zonsondergang maar bijkomend werd gesteld dat er niemand bij zonsondergang werd aangewezen om de poorten te sluiten en dat ze rustig dag en nacht open mochten blijven. (elders kunt u lezen dat dit zelfs voor “feestjes” gevolgen heeft) De mensen van Deurne waren daar niet echt gelukkig mee. Bij de eerstvolgende rondleiding op Schoonselhof merkte ik op dat men het slot, dat door iedere “ingewijde” kon geopend worden, verwijderd had. Maar positief ervaarde ik dan weer dat de dodenakker maar tot 16 uur bereikbaar is voor voertuigen. Een half uur minder om bijvoorbeeld bronzen deuren te pikken. Na het grondig doornemen van de tekst van de politiecodex bleek dat “hergebruik” nu ook tot de mogelijkheden behoorde. Indien men dan toch zo snel was om het reglement, gedeelte “open laten van begraafplaatsen” toe te passen vond ik dat ze de rest dan ook maar dienden te doen.
 
Ik wendde mij tot de administratie van de begraafplaats en ondervond alras dat ook dit gedeelte van het reglement geen noemenswaardige problemen met zich mee kon brengen. Ik kreeg vrijwel onmiddellijk de nodige informatie. Voor hergebruik golden de tarieven van de huidige concessies voor 2 urnen in volle grond en voor 25 jaar: € 751,25 maar dat wordt met de nieuwe tariefverordening € 800 en voor 2 urnen in grafkelder en voor 50 jaar: het dubbele. Opteren voor veelvouden van 2 kan indien de concessie dat toelaat, bijvoorbeeld een kelder van 6 maar dan dient uiteraard 3 maal de prijs betaald worden. De concessietermijn begint te lopen vanaf de datum van de aanvraag.
 
Mijn “vriend” Orlow Andersen ligt in volle grond dus hergebruik zag ik niet zitten wegens het feit dat ik het toch nog graag iets langer dan 25 jaar hier wil rondlopen, tot spijt wie benijd. Daarom opteerde ik voor het grafmonument voor Adolf Dumont. De nodige paperassen werden in orde gebracht en, op enkele details die nog dienen uitgespit te worden na (zoals dient ontruiming nu al te gebeuren of mag dat nadat ik het tijdelijke voor het eeuwige verwisselde – waarbij blijkbaar, terecht, geopteerd zou worden voor onmiddellijke ontruiming), blijkt alles in orde te komen.
 
Opmerking: ge ziet dat zelfs in de dood alleenstaanden gediscrimineerd worden: concessies dienen per twee aangevraagd te worden.
 
 
 
 
Tekst en foto's : Jacques Buermans.
 

ASCE-workshop in Zagreb (Kroatië) op 13 en 14 mei 2005 Rudy D’Hooghe brengt verslag uit


Deze maal voerde de Styx ons naar zonnig Kroatië waar wij in Zagreb op vrijdag, de dertiende, mochten deelnemen aan een workshop met als titel “Management of Significant Cemeteries”.

Zowel de collega’s uit Noorwegen, Slovenië, Estland, Engeland, Duitsland, Zweden, Lithouwen, Italië, Spanje en ja, hoor, ook ondergetekende uit klein Belgenland, mochten een voordracht rond dit thema verzorgen.

Mij werd gevraagd om te verduidelijken welke stappen wij ondernemen om een stuk van ons funerair erfgoed te bewaren en hoe wij pogen om nieuw leven en kleur te brengen in oude begraafplaatsen. Gezien een foto meer zegt dan 1.000 woorden en we elk slechts 15 minuten spreektijd kregen, heb ik het 80-koppig publiek alvast al 41.000 woorden bespaard door de foto’s te laten spreken. De voordrachten en de bijhorende powerpointvoorstellingen zouden door de voorzitter op de website van ASCE worden geplaatst. (zie volgende bladzijde, bovenaan)

De reacties waren heel positief. Enkel de collega uit Wenen is er in geslaagd om de ganse voordracht ongestoord te dutten. Het zal jaren duren vooraleer ik nog een stap op een Weense begraafplaats zet …

Na een zware en lange voordrachtendag mochten we de zaterdag het terrein op. Aan de voet van de berg Medvednica, boven de stad van de levenden, pronkt de stad van de doden, met name de begraafplaats Mirogoj, die sinds 1876 verschillende gesloten begraafplaatsen vervangt.

Een fraai poortgebouw wenkt je binnen in de gaanderij van de meest belangrijke zielen. De begraafplaats is een duidelijk voorbeeld van compartimentering zoals Napoleon het bedoelde, maar dat compleet mislukte in Vlaanderen. Hier werkte het wel. Zowel katholieken, orthodoxen, als joden kwamen post mortem op een gelijkwaardige manier aan hun trekken.

Het valt op dat Zagreb een vriendelijke, cultuurrijke en nette stad is. Straatcriminaliteit is er volgens de gids ongekend, illegale immigratie kennen ze evenmin. De gids wees me er fijntjes op dat er betere plaatsen zijn om naar toe te trekken. Er is een werkloosheid van 22 %, maar naar aloude zuiderse traditie pikken de meesten wel een zwart boontje op tijdens hun zoektocht naar werk.

 
’s Namiddags was de begraafplaats Varazdin aan de beurt. Dit is een begraafplaats die door Thuya’s volledig werd opgedeeld in groene kamertjes. Meer privacy, meer intimiteit en vooral veel groen. Ook hier weer alles heel verzorgd. De haat tegenover al wat Servisch is, valt op aan een graf waar Servische naamplaatjes zijn afgerukt. Varazdin is een klein, rustig, verzorgd stadje.
 
Kroatië liet een heel sympathieke indruk na. Ten onrechte kennen wij al te vaak slechts de kuststrook. Zeker nog eens terugkeren, maar dan wel voor de levenden …
 

tekst en foto's : Rudy D’Hooghe

Project Victor Driessens evolueert, langzaam maar zeker ons testproject krijgt stilaan vorm


Vervolg op hetgeen geschiedde na de bestuursvergadering. Er is een positief onderhoud geweest met schepen Pairon van begraafplaatsen die onder meer ging onderzoeken of aan sponsors een retour kan gegeven worden via gedenkplaatjes. (tot op heden kregen we daar nog geen antwoord op maar we houden rekening met de verlofperiode)
In de inkomhal van het Toneelhuis werd een collectebus geplaatst met bijhorende informatie. Dit was een werk van lange adem. Na zonder probleem de toestemming van de stad Antwerpen van schepen Pairon bekomen te hebben en van de mensen van de Raad van Bestuur van het Toneelhuis had de praktische realisatie veel voeten in de aarde. De technische directeur vroeg ons, half mei, om zelf voor een urne te zorgen én voor de informatie en dit liefst zo vlug mogelijk te doen wegens het vooruitzicht van nog drie premières. Twee dagen later stonden Willem en ikzelf daar met onze urne en de nodige teksten. Drie premières later, half juni, werd de urne geplaatst.
Ondergetekende ging eens een kijkje nemen en stelde vast, hij had er € 50 “lokgeld” in gedeponeerd, dat dit geld niet verdwenen was maar dat er ook niet veel geld bijgekomen was. Momenteel is de schouwburg wegens verlof gesloten. Voordeel: men kan het “lokgeld” er niet uit stelen.
 
Daar de prijsoffertes zo ver uiteenlopen vroegen we ons af of het niet beter was om eens een “kenner” te laten kijken naar het grafmonument om zo te zeggen wat al dan niet diende te geschieden. We stuurde een mail naar Lode De Clercq en …. wachten nog steeds op een reactie. Idem voor ene Kris Wuyts, stadsarchitecte. Tijdens ons onderhoud met Ingo Luypaert van VCM stelde die voor om te bemiddelen bij de Dienst Monumentenzorg. Hij deed het nodige maar Monumentzorg stelde dat dit geen taak voor hen was. Half juli had ik een ontmoeting met Frank Hermans van de Erfgoedcel. Die ging bemiddelen bij Kris Wuyts en ook Lucie Beausart, van “Beeld in de stad” aanspreken. Tot op heden geen gevolg maar nogmaals het is verlof. Indien de “kenner” gevonden wordt en een correcte offerte opgemaakt wordt kunnen we dit voorleggen aan VCM die voor dit project dan kan zorgen voor de nodige fiscale vrijstellingen.
 
Het geplande onderhoud met schepen Heylen van cultuur om na te gaan of en hoeveel de stad kan bijdragen tot de restauratie werd eens te meer verschoven.
 
Een andere optie, we vroegen ons af of de Antwerpse brouwerij De Koninck geen bierkaartjes met mooie grafmonumenten kon maken en de vzw Grafzerkje als tegenprestatie een som ter beschikking kreeg voor de realisatie van het project, werd afgewezen.
 
Tekst en foto's : Jacques Buermans

La Goulue was Belgisch Philippe Theys ontdekt dat de ontwerpster van de French Can Can uit ons land kwam


Op de valreep, juist voor het ter perse gaan, kwam volgend bericht van ons lid Philippe Theys binnengewaaid.
 
Mevrouw Louise Weber  “dite la Goulue”, de creatrice van de French Can Can die begraven ligt op Montmartre is eigenlijk een Belgische dame, geboren te Anderlecht uit een gezin van 14 kinderen. Ze waren met 10 meisjes en 4 jongens thuis !!!!.
Eén van haar zusters had een attractie o.a. op de Kermis van Brussel (die tevens dit jaar haar 125 jarig bestaan viert). Deze persoon was meer dat wat we vandaag “een mollige dame soms noemt” en verdiende haar bestaan door zich gewoon te tonen op de kermis en blijkbaar (volgens de geruchten) had ze heel wat bijval en succes bij de heren!!.
 
Ter gelegenheid van het 125 jarig bestaan van de Brusselse Kermis wordt hierover in de Hallepoort in Brussel een overzichtstentoonstelling gehouden en één van de affiches bij het betreden van de tentoonstelling is er één van die mevrouw Weber die haar leven sleet op de kermissen zowel hier in België als in Nederland en ook Frankrijk.
 
De tentoonstelling is open tot en met 31/08/05, gesloten op maandag, van dinsdag tot en met vrijdag van 9.30 uur tot 17 uur, tijdens het  weekend van 10 uur tot 17 uur. Toegang: € 2,50 per persoon, groepen van minimum 10 personen: € 1,50.

Tekst en foto : Philippe Theys
 

Voor alle informatie slechts één adres


Jacques Buermans
Frieslandstraat 4, bus 6
2660 HOBOKEN
 
telefoon + antwoordapparaat: 03/829 16 03
(vanuit Nederland 00/32/3/829 16 03)

GSM: 0494/47 37 46.
E-mail: [email protected]
www.grafzerkje.be, voor al uw informatie over vzw Grafzerkje
www.schoonselhof.be