Nieuwsbrief Nr. 115 november 2019
Het leukste voorrecht van een voorzitter .... 

is misschien wel dat je als eerste (en in naam van het volledige bestuursteam) de beste wensen mag overbrengen voor het nieuwe jaar aan al je leden. We hopen dat het een funerair interessant jaar mag worden en we kijken er nu al naar uit om al onze leden weer te zien op onze verschillende activiteiten. Het jaarprogramma is al klaar, maar we zijn nu al zeker dat we hier en daar nog wel wat toemaatjes zullen mogen meegeven in het komende werkjaar. Op onze eerstkomende activiteit, de jaarlijkse Ledenvergadering, zullen we met veel plezier al onze plannen toelichten.
Het nieuwe jaar beginnen we graag ook even met een dankwoordje.
In 2019 mochten we van tal van onze leden uiteenlopende en interessante nieuwsberichten, artikels, foto’s en weetjes ontvangen. Dit maakte onze nieuwsbrief het hele jaar door tot een goed gevuld pakket aan funeraire informatie, voor en door de leden. We hopen dan ook dat we in 2020 opnieuw zoveel mooie, interessante en diverse bijdragen mogen ontvangen.
En een laatste dankwoordje richten we graag aan onze sponsors van de nieuwsbrief. Zij verleenden hun steun aan onze verslaggeving en onze vereniging. Hun bijdrage zetten we in heel 2020 met plezier in om onze werking steeds te blijven versterken.
Bezoek Tienen 29 september 2019 Tienen heeft veel meer te bieden dan je denkt!

Onze trouwe leden en lezers hadden het misschien al door, onze verslaggeving van 2019 staat de laatste maanden wat achter. Het verslag van onze uitstap in Tienen heeft u nog tegoed. Reden? Het funerair erfgoed is vandaag een ‘hot item’, waardoor we in onze nieuwsbrief ook al eens andere nieuwsjes brengen dan de verslaggeving van onze bezoeken. Maar geen nood, een nieuw jaar start met goede voornemens, en ook 2020 is daar bij. Eerste voornemen van het jaar: ‘achterstallige verslagen’ alsnog aan onze leden bezorgen.
Tekst en foto’s:
Tamara Ingels
Voor wie dacht dat Tienen geen succes was, integendeel! Met in totaal 17 Grafzerkjes bevolkten we Tienen voor een dag, onder leiding van de zeer kundige gids Luc Lambrecht. Luc is dagelijks verbonden aan de Toeristische Dienst van Tienen, en straalt de Tiense geschiedenis uit, vol passie en humor, en met een gezonde knipoog naar de dodencultuur (waarvan in Tienen flink wat bewaard is geweest. Een geknipte Grafzerkjes gids dus!
In de voormiddag bezochten we het kleine – maar oh zo interessante – Museum Het Toreke met de vaste collectiepresentatie ‘Rituelen van Leven en Dood’, gevestigd vlak achter het Tiense Suikermuseum. Het is een - in feite een (te) goed verborgen - parel van de stad. De presentatie vormt de neerslag van opgravingen in en rond de stad, waarbij heel wat archeologische restanten van het Gallo-Romeinse leven hun weg naar onze tijd vonden. Deze Gallo-Romeinse vicus (wat zoveel als ‘stad’ betekent) kende een bloeiperiode van de 1ste tot de 3de eeuw na Chr. Uniek aan deze nieuwe museale opstelling is dat zij voornamelijk de geloofswereld belicht, een quasi onbekend aspect van de Gallo-Romeinse samenleving. Blikvanger van de tentoonstelling is de levensgrote reconstructie van de grafkamer van het recent ontdekte tumulusgraf van Grijpen. Je daalt in dit museum bijna letterlijk af in de Thanatos, gevestigd in de kelder van het museum. De roze lampjes met de vermeldingen ‘Eros’ en ‘Thanatos’ verraden in de inkomhal in feite al hoe beide elementaire onderdelen van ons aardse bestaan – leven en dood – zich tot elkaar verhouden.
-
Het tumulusgraf van Grijpen gereconstrueerd (de aanwezige Grafzerkjes behoren gelukkig niet tot de reconstructie).
‘Rituelen van leven’
Het tweede luik van de tentoonstelling, ‘Rituelen van leven’, biedt een uniek inzicht op de diepste gevoelens van de mensen die 2.000 jaar geleden in onze gebieden leefden. Priapus, Fortuna en Mithras staan hier centraal.
Uiteraard werd de interesse van onze Grafzerkjes pas helemaal duidelijk wanneer we afdaalden in de Thanatos. We ontdekten er dat er op het Romeinse grafveld van het Grijpenveld een heel diverse cultuur van begraven en cremeren gevonden werd. Onze gids legde ook feilloos uit dat de archeologie elk van deze types graven heeft benoemd. Alleen al voor crematie wordt een enorme diversiteit aan gebruiken (en daartoe behorende rituelen) zichtbaar met onder meer voorbeelden van bustumgraven [1] , beenderpakgraven (ook gekend als beendernesten [2] ), brandrestengraven [3] en de ons meer bekende urnengraven.
Onze gids lichtte bovendien toe dat niet alle graven voorzien waren van de spreekwoordelijke munt, die volgens de overleveringen op de tong meegegeven werd aan de overledenen, zodat zij aan Charon (de schipper van de onderwereld) hun overtocht naar de onderwereld over de mythische en machtige Styx konden betalen.
In veel graven werden bovendien voorwerpen meegegeven (zowel bij inhumatie als crematie). Meestal betrof het parfumflesjes, juwelen, speelgoed en potten met voedsel en drank.
Die voorwerpen kregen hierdoor een speciale, magische functie.
Blikvanger van het museum is echter het tumulusgraf van Grijpen. De houten grafkamer (3,7 m bij 3,1 m) werd aangelegd in een schacht met een diameter van 5 m en een diepte van 3,80 m. Over de bodem van de grafkamer waren brandstapelresten uitgestrooid. De grafkamer werd afgedekt met een houten deksel. Hierop bevonden zich de skeletten van een vrouw, een paard, vier honden en tientallen hondenfoetussen, als begeleiders of vermoedelijke offers voor de goden van de onderwereld. De schacht boven de grafkamer was opgevuld met ‘afval’ van funeraire maaltijden en offers. Daarboven werd de tumulusheuvel opgeworpen. Een bijzonder graf dus, dat onderzoekers ook vandaag nog voor enkele grote vraagtekens plaatst.
De tumuli van Grimde
Na een korte lunch in het Tiense stadscentrum, gingen we opnieuw onder leiding van Luc richting de tumuli van Grimde en Necropolis.
De tumuli van Grimde zijn wat nog rest van het grafmonument van een vooraanstaande inwoner van de vicus van Tienen. Ze werden aangelegd langs de toenmalige Romeinse hoofdweg Keulen-Boulogne (nu de Sint-Truidensesteenweg). De naam van de overledene kennen we door een gouden buisje met het opschrift ‘M(arcus) Probius Burrus’, dat zich onder één van de heuvels bevond.
Het grafmonument van Marcus Probius Burrus bestaat uit 3 aangelegde heuvels met een diameter van bijna 30 meter en een hoogte van meer dan 10 meter. De heuvels werden in 1892 opgegraven onder leiding van baron A. de Loë van de Société Archéologique de Bruxelles. Hij liet in de 3 tumuli gangen graven om er op zoek te gaan naar grafkamers. Dit lukte in tumulus 1 en 3.
In één van de tumuli werden prachtige grafgiften ontdekt, waaronder een camee uit sardonyx met het portret van de jonge keizer Augustus, een gouden verlovingsring met opschrift ‘CONCORDI(AE) COMMUN(I)’ (voor een gemeenschap in goede verstandhouding) en een zilveren mantelspeld. Jammer genoeg werden alle voorwerpen van de opgravingen openbaar verkocht. De camee en de gouden ring kwamen in het bezit van E. Rothschild in 1893 (en werden recent gevonden in een museum in Groot-Britannië). De andere vondsten werden aangekocht door de Belgische staat en bevinden zich in het KMKG in Brussel.
De drie tumuli werden eind 2006 geselecteerd om deel te nemen aan de Monumentenstrijd. Het restauratieproject werd in september 2018 voltooid, en sindsdien is de site flink opgewaardeerd. Een bezoekerscentrum ontbreekt voorlopig nog, al worden de belangrijkste vondsten ook in Musuem Het Toreke belicht en besproken.
-
De drie tumuli van Grimde liggen enigszins verscholen ten opzichte van de Sint-Truidensesteenweg
Necropolis
Na het bezoek aan de tumuli gingen we verder naar de Necropolis, een plek die door enkelen van de aanwezigen zeker al gekend was – maar voor velen een ontdekking werd. Deze is gesitueerd in de Sint-Pieterskerk van Grimde (een in oorsprong vroeg 13de-eeuwse kerk, die halverwege de 19de eeuw volledig onderkomen was en met de sloop bedreigd werd). Tijdens de Eerste Wereldoorlog kreeg de kerk een nieuwe bestemming. In het voorjaar van 1915 werden 145 (vandaag nog 139) Belgische gesneuvelden in de kerkruïnes begraven. Dit gebeurde onder leiding van de Rode Kruisvrijwilliger Léonard Reynaerts. De laatste bijzetting gebeurde op 3 juni 1915. Na WOII werd generaal-majoor Guffens op eigen verzoek bijgezet. Een groot deel van de gesneuvelden kwam op 18 augustus 1914 om het leven tijdens de gevechten van Grimde, Oplinter en Sint-Margriete-Houtem.
Tussen 1922 en 1928 werden de kerk en de begraafplaats grondig gerestaureerd. Lucien Beauduin was de directe opdrachtgever van de Brusselse architect Leon Govaerts die de werken leidde. De Tiense aannemer Antoine Geets stond in voor de uitvoering. De glasramen werden ontworpen door de Brusselse kunstschilder Maurice Langaskens en werden uitgevoerd door de glazenier Jean Wyss. Alleen het glasraam ‘Vrede’ uit 1934 is een realisatie van de glazenier Florent-Prosper Colpaert. Het beeldhouwwerk (triomfkruis en beeld van de patroonheilige Sint-Pieter) is van de hand van Geo Verbanck.
De Necropolis werd in 2002 omwille van zijn uitzonderlijke karakter en bijzondere historische en artistieke waarde beschermd.
-
Een collectieve begraafplaats (139 gesneuvelden - WOI) in de Oude Sint-Pieterskerk van Grimde
Na afloop van het kerkbezoek sloot onze gids de rondleiding af op het rondom gelegen Sint-Pieterskerkhof. Na afloop gingen onze Grafzerkjes in ieder geval naar huis met het gevoel dat dit een razend interessante dag was. En Tienen... velen zouden het niet verwachten, maar er is verbazingwekkend veel te zien!
Bronnen
https://toerisme.tienen.be/ en Luc Lambrecht
https://www.crkc.be/necropolis-grimde
G. HENSEN. Archeologische evaluatie en waardering van de drie GalloRomeinse tumuli van Grimde Gemeente Tienen (Provincie Vlaams Brabant), RAAP Archeologisch Adviesbureau BV, 2010 (bron: https://oar.onroerenderfgoed.be/publicaties/STUA/9/STUA009-001.pdf)
Museumgids: Doodgewoon! Rituelen van Leven en Dood in de Romeinse tijd (uitg.: Museum Het Toreke/Erfgoedsite Tienen.
Noot
[1].
waarbij de brandstapel ter plaatse boven de open grafkuil opgericht wordt. Tijdens het branden stortte de stapel in de kuil; de grafkuil wordt dan ook steeds gekenmerkt door geblakerde wanden want het vuur bleef zeker nog een tijd branden en nasmeulen. Pas wanneer het geheel voldoende was afgekoeld kon het gecremeerd bot ingezameld worden of eventuele grafgiften in de kuil worden geplaatst. Busta zijn vrij zeldzaam in onze gewesten. Bron: https://thesaurus.onroerenderfgoed.be/conceptschemes/ERFGOEDTYPES/c/1235
[2].
waarin de geselecteerde crematieresten van de overledene, die op de brandstapel was verast, gewikkeld in een organische zak of doek werden gedeponeerd (zonder houtskool en brandstapelresten).
Bron: https://thesaurus.onroerenderfgoed.be/conceptschemes/ERFGOEDTYPES/c/1237
[3].
waarin gecremeerde beenderen, vermengd met de restanten van de brandstapel (zonder beenderresten uit te selecteren), in een kuil gedeponeerd zijn. Bron: https://thesaurus.onroerenderfgoed.be/conceptschemes/ERFGOEDTYPES/c/1242
Begraafplaatsbeheerder aan het woord Rumbeke

In het vorige nummer lichtte Roel Van Roosbroeck (begraafplaatsbeheerder Leuven) zijn werking en visie op
de Leuvense begraafplaatsen toe. Ook gaf hij zelfs aan dat hij - wat groenbeheer betreft - ‘zijn mosterd’ haalde
bij zijn collega, Wim Vercruysse (sinds 22 jaar actief, op- en rond de begraafplaatsen). In de eerste instantie werkte
Wim op de begraafplaats van Kuurne, een gemeente van 13000 inwoners nabij Kortrijk. Elf jaar geleden werd
hij verantwoordelijk voor de begraafplaats van Rumbeke en alle andere deelgemeenten van Roeselare.
-
Wim Vercruysse
We spreken af aan de ingangspoort van de begraafplaats van Rumbeke en hij steekt gelijk van wal met een beetje geschiedenis...
Tekst en foto’s: Lin Verbeemen
Wim:
Om te beginnen is het gewoon overal hetzelfde verhaal dat op een gegeven ogenblik men verplicht werd elders te gaan begraven omdat er rond de kerk geen plaats meer was...
Zo werd Rumbeke als deelgemeente van Roeselare, ongeveer de oudste (±1830), ‘nieuwe’ begraafplaats van de omgeving. Met een specialleke dat de geestelijken een aparte ruimte kregen los van de begraafplaats omdat ze niet meer in de kerk mochten begraven worden. Zo werd er net naast de ingangspoort een kapel, op door de kerk aangekochte grond, voor hen gebouwd en kortbij kregen deze geestelijken een laatste rustplaats.
Met andere woorden: het hoort bij de begraafplaats en toch weer niet..., want het is een bijzondere concessie.
Door de jaren heen werd de begraafplaats van Rummen minsten vijf keer uitgebreid en kreeg ze 3 hoofdwegen, uitkomende op de calvarieberg. Alleen, de calvarieberg is door de jaren heen... jawel, verdwenen.
Doordat in de jaren ‘70, verschillende deelgemeenten werden samengevoegd bij groot Roeselare, begonnen deze begraafplaatsen qua indeling en begravingsreglementering op elkaar te lijken...
Ook kregen de belangrijke personen aan de eerste hoofdweg uiteindelijk een nieuwe rustplaats op de Stadsbegraafplaats van Roeselare, zelfs nog van voordat de deelgemeenten samengevoegd werden.
Omdat de ‘grijze vlakken’ maar grijs waren..., verkozen we om de grafmonumenten met vervallen concessies te verwijderen zonder nieuwe invullingen. De ‘eeuwig durende’ concessies bleven echter bewaard, zelfs na verval. Tegelijkertijd begonnen we met de aanleg van een duidelijke afbakening van de paden met kasseien, waardoor de nummering van de rijen beter zichtbaar werd.
Uiteraard moesten dan ook nog de vrijgekomen ruimten opgevuld worden en kozen we voor grondbedekkers, zoals wilde geraniums in combinatie met andere soorten grondbedekkers.
In 10 jaar tijd
leerden we echter dat niet elke grondbedekker geschikt was voor elke ondergrond. Sommige begonnen zelfs te overheersen afhankelijk van de zone op de begraafplaats. Het bracht veel onderhoud met zich mee en dat was niet de bedoeling. Zo ontstond het idee om in vlakken te gaan werken. Enerzijds de grondbedekkers en anderzijds de te maaien grasvlakken waardoor onkruid geen kans krijgt zich te ontwikkelen.
Zo creeërden we een gecontroleerde vergroening of verwildering.
Hierdoor krijgen de bezoekers het idee dat de begraafplaats onderhouden wordt, ondanks we wekelijks maar één keer het gras maaien op al onze begraafplaatsen.
Ook merkten we dat de zaailingen van de wilgen en berkenbomen, die oorspronkelijk aan het einde van de begraafplaats aangeplant werden, het dan weer wel goed deden. De natte ondergrond werd droger, wat het begraven op zich alleen al ten goede komt.
Ondertussen zijn we dan aan het volgende stadium aan het werken want bodembedekkers zonder struiken en bomen werkt niet. Uiteraard laten we die niet zomaar groeien maar worden deze planten geleid door te snoeien.
Ze zullen nooit het zicht van de zerken ontnemen maar eerder naar boven toe groeien, om later een dak te vormen bij wijze van bescherming. Daarbovenop krijg je een gevoel van extra ruimte, door het gecreërde doorkijkje. Gewoon door de manier van snoeien...
Maar als op een bepaald moment een boom een gevaar voor een graf dreigt te worden, zal jammer genoeg de boom sneuvelen.
Op onze ‘oude begraafplaats’ zijn vaak de oude bomen belangrijker dan de graven. En ja, het gebeurt al wel eens dat familieleden komen klagen over een of andere boom vanwege de wortelgroei... Dan is het uiteraard de kunst om met deze mensen in dialoog te treden waardoor meestal het perfecte compromis gesloten wordt door enkele kleine herstellingswerken aan de zerk uit te voeren.
Hoe zijn jullie tot het huidige beeld van de begraafplaats gekomen?
Gewoon door samenwerking met onze reductieambtenaar, Griet Buyse. Zij ging doorheen de stad op zoek naar omvormingstechnieken waarbij de begraafplaatsen dienden als testterrein, wat op zich een goedkope oplossing is.
Hebben jullie deze visies of verandereningen moeten voorleggen of verdedigen aan het college?
Met onze Schepen Marc Vanwalleghem onderhouden we al 10 jaar een goede verstandhouding. Hij is iemand die de tevredenheid van de burgers en de stadsmedewerkers nastreeft. Ook geeft hij niet alleen het volste vertrouwen aan de medewerkers op basis van hun ideeën en capaciteiten maar staat ook heel dicht bij de bevolking. Daardoor is hij persoonlijk zeer benaderbaar maar staat ook open voor opmerkingen en problemen.
Een groots uitgewerkt masterplan is daarom ook niet altijd noodzakelijk om tot een goed resultaat te komen. Als Schepen geeft hij de nodige ruimte en vertrouwen aan de stadsdiensten zodat deze vanuit hun ervaring en kennis kunnen werken, waardoor je een positief resultaat met een tevreden klant en medewerkers krijgt.
Na 22 jaar, hoofdzakelijk op de begraafplaatsen gewerkt te hebben, richt ik me ondertussen alsmaar meer op het groenbehoud in de stad. Gewoon omdat ik mezelf niet steeds kan heruitvinden.... Misschien is het wel tijd om de fakkel zo langzamerhand over te dragen waardoor nieuwe ideeën ontstaan ...
info: Dienst begraafplaatsen
Wim Vercruysse, begraafplaatsbeheerder
T. 051 26 21 31 | [email protected]
Enorme werkzaamheden op Schoonselhof 

De laatste maanden heerste er een enorme activiteit op de Antwerpse begraafplaats Schoonselhof. Niet wegens rondleidingen want daarvoor is de winterperiode niet echt de geschiktste gelegenheid.
Tekst en foto’s:
Jacques Buermans
Op de historische perken werd een aanvang genomen met het verwijderen van klimop, bramen, zaailingen van bomen en buiten proportie uitgegroeide ‘dwergconiferen’. Na het sluiten van de Kielbegraafplaats werden tussen 1938 en 1952 meer dan 1300 grafconcessies overgebracht naar Schoonselhof. Die kregen voor het merendeel een plek op de perken Y en Z 1, later de “historische perken” genoemd. Op een aantal graven werden door de nabestaanden bomen geplant. Nu, zeventig jaar later, zijn die bomen uitgegroeid tot kanjers en het probleem is dat die wortels de eigenlijke grafmonumenten beschadigen. Op een aantal van die graven werden de bomen gekapt wat een heel ander beeld gaf. Vele van deze historische monumenten waren niet meer zichtbaar en kwamen voor het eerst sinds jaren na deze actie tevoorschijn.
Iedereen weet wel dat ik een fan ben van het verwijderen van bomen en ik kon dit initiatief dan ook ten volle toejuichen. Mijn enthousiasme dienaangaande werd enigszins getemperd wanneer ik op de begraafplaats aangesproken werd door wandelaars die spraken van een “kaalslag”! Na de verwijdering van de overwoekering kwamen ook enkele omgevallen grafmonumenten tevoorschijn.
Een gesprek met Hendrik De Bouvre
Tijd dus om eens met de heer Hendrik De Bouvre, diensthoofd van de Antwerpse begraafplaatsen te gaan spreken. Ik laat hem aan het woord: “Deze ingrepen kunnen drastisch overkomen, maar het is een eerste stap in de opwaardering en het veilig stellen van funerair erfgoed op deze begraafplaats. In een volgende fase dienen instabiele en (half) omgevallen elementen te worden hersteld. Dit kon enkel na de verwijdering van overwoekering. Daar waar mogelijk werden bij coniferen de onderste takken verwijderd. Deze cipressen maakten geen deel uit van het landschapsontwerp. Ze werden ooit door nabestaanden aangeplant als dwergconifeer, zonder dat men besefte dat zij zouden uitgroeien tot mastodonten die grafmonumenten konden vernietigen. Bovendien hebben ook andere soorten zoals klimop of zaailingen van o.a. esdoorns en eik, de eigenschap dat hun stammen aandikken tot grafmonumenten omvallen.
Naast de historische perken zullen ook andere oudere begraafperken zoals o.a. perk X, of perk H, aangepakt worden. Zaailingen die in de taluds van grachten staan zullen later dit jaar met schapen beheerd worden. Kortom, wij zoeken het evenwicht tussen duurzaam groenbeheer en een toekomst voor funerair erfgoed”.
-
Hendrik De Bouvre
Historische perken
Een tocht langs de historische perken leverde enkele mooie resultaten op. Op perk Y zagen de grafmonumenten van Cuperus en van Bonhivers er al veel beter uit na een snoeibeurt (Ik had van die monumenten een afbeelding van vóór de werken). Op perk
Z 1 was de laatste rustplaats van volksdichter Theodoor Van Rijswijck veel beter zichtbaar dan voorheen. Enkele grafmonumenten waren nu voor het eerst zichtbaar: Günther - Otto, Hermann - Müller en De Waegenaere. Bij een aantal grafmonumenten kwamen na het snoeien de omgevallen elementen tevoorschijn. Die zullen in de nabije toekomst worden hersteld. Bij een aantal graven kreeg ik commentaar van bezoekers: “dat het er niet uit ziet!”. Ik informeerde me bij Hendrik De Bouvre en die vertelde me dat de bomen zo diep als mogelijk geveld werden en dat de stronken na verloop van tijd volledig verrot zullen zijn en volledig verdwijnen waarna ook die grafmonumenten hersteld zullen worden. Goed nieuws voor het grafmonument Sheid en voor Richard Kreglinger waar voor het eerst in jaren het prachtige monument zichtbaar werd. Ook werden de aanduidingen van de rijen en de lijnen vrijgemaakt en opnieuw geschilderd. Een geweldige verduidelijking. Op diverse plekken waar de ploegen naarstig aan het werk. In het midden van perk X werd een boom gesnoeid en op perk Y werd een lage haag verwijderd. De verschillende arbeiders leverden prachtig werk op Schoonselhof en zeggen dat alles begon met een vraag vanuit vzw Grafzerkje om op het ereperk van de begraafplaats het grafmonument voor schrijver Marnix Gijsen terug zichtbaarder te maken.
Dank voor al het geleverde werk!!!
De vlinder Een foto van kunstenaar Walter Brems: 

In de oudheid reeds associeerden we de vlinder met raadselachtige fysieke metamorfoses en bestempelden we haar als een poëtisch, bros en broos schepsel van zelfhernieuwing. In de oude Griekse vaas-schilderkunst werd de geest in de betekenis van schim van de doden (equivalent van de christelijke ‘ziel’), voorgesteld als een klein figuurtje met vleugels, dat langzaam evolueerde tot een vlinder. Met de betekenis in gedachte dat vlinder in het Grieks ‘psuchè’ wordt genoemd, ontdekken we de met de dood verbonden symboliek. Want psuchè (of psyche) betekent ook de laatste ademtocht die een stervende uitblaast. Die verwevenheid van geest, laatste adem en vlinder heeft ertoe bijgedragen, dat dit kleurrijke insect verheven werd tot een absoluut symbool van onsterfelijkheid. De drie stadia van haar metamorfose ‘van rups via pop naar vlinder’, zou ook kunnen staan voor het leven, de dood en de wederopstanding. Daarnaast verwijst de vlinder door zijn broosheid ook naar de kwetsbaarheid en kortstondigheid van het aardse leven. Verbonden met de Griekse dodengod Thanatos, vinden we zijn naam terug bij vlindersoorten zoals; laela thanatos, podalia thanatos e.a.
.
-
Foto Walter Brems - Detail op graftempel Goblet d'Alviella. Cimetière Court-St.Etienne
Verslag van het ASCE congres (2-5 oktober 2019) Funeraire hoogdagen in Gent

In het najaar van 2019 was onze vzw partner voor het internationale congres van ASCE in Gent.
Tekst Joeri Mertens
en Tamara Ingels.
Foto’s: Tamara Ingels
Een mooi aantal Grafzerkjes nam er ook aan deel (van vrijwillige medewerkers tot deelnemers). Het was voor onze vereniging een eerste keer dat we als partner aan tafel mochten zitten voor de organisatie van een dergelijk grootschalig evenement. De voorbereidingen (waarvoor we van bij het begin mee aan tafel zaten), gingen al van start in november 2015 (jawel, u leest het goed). Dat gebeurde met de opmaak van een ‘bidbook’ waarmee de Stad Gent zich kandidaat stelde als gaststad voor het congres. We bezorgen u bij deze graag een verslag van een boeiend congres met aandacht voor vragen en onderzoeksthema’s van wetenschappers, beleidsmakers, beheerders, consulenten, vrijwilligers en sympathisanten. We proberen dit bondig te brengen, geen eenvoudige opdracht dus.
Congres [1]
De Annual General Meeting and conference of the Association of Significant Cemeteries in Europe (ASCE) ging door in Gent van 2 tot 5 oktober 2019. Het thema was ‘Heritage cemeteries in the 21st century: use, reuse and shared use’. Het congres werd georganiseerd door maar liefst zeven partners: Stad Gent, Provincie Oost-Vlaanderen, Onroerend Erfgoed, Universiteit Gent (RUG), de Vrije Universiteit van Brussel (VUB), Epitaaf vzw en vzw Grafzerkje.
ASCE is een non-profit organisatie, opgericht in 2001. Ze vormt een Europees netwerk van publieke en private eigenaars die instaan voor het beheer van begraafplaatsen, aangevuld met wetenschappelijke instellingen. Momenteel vertegenwoordigt het netwerk meer dan 200 leden in 100 steden verspreid over 22 landen van Europa.
-
Een slagzin die kan tellen
Het netwerk heeft drie objectieven:
1. de samenwerking stimuleren bij de bescherming, conservatie en onder houd van begraafplaatsen;
2. het promoten van begraafplaatsen als onderdeel van ons menselijk erfgoed;
3. het verhogen van het bewustzijn van het belang van begraafplaatsen in Europa.
Sinds 2001 werden zo’n 150 begraafplaatsen door ASCE op de lijst van toonaangevende Europese begraafplaatsen opgenomen.
In concreto kennen wij ASCE misschien nog het best vanuit hun initiatief voor de jaarlijkse organisatie van de ‘week van de begraafplaatsen’ (eind mei - begin juni). De week wordt in Brussel en Vlaanderen georganiseerd door gemeentelijke partners en Herita.
Het jaarlijkse congres zal de komende jaren opnieuw doorgaan in: Milaan (2020), Istanbul (2021) en Porto (2022).
Het congres
Tijdens het congresdeel werden voor de ongeveer 170 deelnemers uit 22 landen tien presentaties gebracht door internationale en Belgische sprekers.
Het congres was georganiseerd rond drie belangrijke thema’s:
Use: management in perspective
Reuse: heritage versus future Use
Shared use: Crossing the line?
-
Veel aanwezigen vroegen zich af of het kan: theater, film en muziek op de begraafplaats
Thema 1: Use management in perspective
De Duitse spreker Michael Albrecht [2] leidde de conferentie in met een managementbijdrage. Het aantal doden zal de komende jaren stijgen wat een verhoging van de inkomsten betekent. De vraag naar het goedkopere cremeren, de ‘no care’-begraving en het natuurbegraven stijgt eveneens. Er is bijgevolg minder ruimte nodig voor begraving. Tegelijkertijd stijgt de vraag naar een ecologische benadering van de ruimte. Begraafplaatsen worden een belangrijke plek voor natuurbehoud in stedelijke contexten. Er is een EU-standaard ‘EMAS’ die daarvoor kan gebruikt worden. EMAS voorziet naast het management van de begravingen ook aandacht voor ‘environmental management’, een multidisciplinaire teambenadering, een begeleidingscommissie, opmaak van duidelijke richtlijnen voor ecologisch beheer, rapportering en een periodieke review.
Hendrik De Bouvre [3] formuleerde vanuit zijn ervaring met de Antwerpse begraafplaatsen een sterke visie die kan samengevat worden als ‘Wat je ook doet op een begraafplaats, het moet betekenisvol zijn’. Hij bracht op een hele interactieve wijze een aantal interessante insteken naar voren. Zo polste hij naar hoe we gebruikers van de begraafplaats kunnen bevragen naar hun wensen, wie de mensen zijn die kiezen voor de optie hergebruik van funerair erfgoed [4], en in hoeverre events steeds belangrijker worden om de begraafplaats naar de burger te brengen. Tevens vroeg hij zich luidop af hoe we een begraafplaats op de politieke agenda krijgen en hoe we het belang van veiligheid op een begraafplaats moeten inschatten (denk maar aan omgevallen grafstenen, brokstukken op de weg, enz.)
De Griekse Ioanna Paraskevopoulou [5] bracht in haar bijdrage een heel ontluisterend verhaal over de Third Cemetery of Athens, een begraafplaats die in 1939 werd geopend in een arme buurt van de stad. In 1954 werd het hergebruik van de site bevorderd door het invoeren van een maandelijkse onderhoudskost voor de nabestaanden. Eén jaar verlenging van de concessie staat sindsdien gelijk aan de prijs van een half grondgraf (en de concessietermijnen zijn slechts drie jaar geldig). Voor de doelgroep van deze begraafplaats zijn de onderhoudskosten dan ook veel te hoog, waardoor families ongelofelijk snel hun graven ontgraven zien worden. De familie krijgt de menselijke resten of de resten worden in het massagraf geplaatst. Deze zijn niet wettelijk geregeld en slecht onderhouden. Veel families voelen zich gedwongen om toch de dure grafconcessie te verlengen omdat er geen waardig alternatief is. Ze krijgen geen kans op een respectvolle herinnering.
Thema 2: Reuse - heritage versus future Use
Nandy Dolman en Marc De Bie [6] brachten in een duo-presentatie enkele bijzondere ideeën naar voren. De moderne begraafplaats heeft nog steeds dezelfde kenmerken als de oudste bekende graven van ca. 40.000 jaar terug. Vertrekkende vanuit het idee dat préhistorische archeologische sites zeer gelijklopend zijn aan natuurbegraafplaatsen werd onderzocht in hoeverre ze kunnen herbruikt worden als moderne begraafplaatsen. Het onderzoek concludeerde niet enkel dat, mits enkele randvoorwaarden, archeologische begraafplaatsen kunnen herbruikt worden voor moderne begravingen maar ook dat het onderhoud van archeologische sites erdoor kan verantwoord worden.
Hans Druart [7] vertrok voor zijn bijdrage vanuit de ervaring dat een begraafplaats conserveren zeer duur is en niet altijd gewenst. In een casestudie over Torhout stelde hij dat in een toekomstgericht ontwerp behoud en moderniteit hand in hand dienen te gaan. In het geval van Torhout zullen een vergroende begraafplaats, herbruik en nieuwe doelgroepen elkaar versterken. Hij stelde dat een architect naast ontwerper ook historicus, erfgoedonderzoeker, visionair en communicator moet zijn.
Ian Dungavell [8] wees ons op enkele Britse bijzonderheden, aan de hand van de begraafplaats Highgate.
In de Britse wet staat het recht op de eeuwigdurende concessie ingeschreven. Onderhoudskosten stijgen maar er staan geen inkomsten meer tegenover. De huidige beheersmethodologie is niet langer zelf- bedruipend. Voor Ian mag de toekomst het verleden niet vernietigen maar een gesloten begraafplaats is ook een dode begraafplaats. Algemeen staat men in het Verenigd Koninkrijk ook huiverig tegenover hergebruik van graven.
Thema 3: Shared use: Crossing the line?
De Portugese Francisco Queiroz [9] somde in zijn bijdrage verschillende mogelijkheden en problemen op waartegen historische begraafplaatsen aan lopen. Oude begraafplaatsen worden vaak beschouwd als musea terwijl de primaire functie doorloopt. Dat kan voor spanningen zorgen. Hij stelde een SWOT-analyse voor begraafplaatsen voor en concludeerde dat alle acties die op een begraafplaats ondernomen worden betekenisvol en respectvol moeten zijn. De nood tot begraven moet in evenwicht zijn met de noden van het erfgoed en de bezoekers. De ene mag niet overheersen op de andere.
De Noorse spreker Pavel Grabalov [10] vergeleek het gebruik van twee begraafplaatsen: een Russische en Noorse begraafplaats. De Russische begraafplaats wordt nog sterk religieus beleefd en de Noorse is zeer liberaal naar gebruik. Hij merkte op dat het medegebruik vooral in stedelijke context frequent is voor lichte recreatie. Parken worden soms als te actief ervaren. Zolang er respect getoond wordt voor de doden is een medegebruik aanvaardbaar. De grens tussen wat wel en niet aanvaardbaar is kan echter wel verschillen.
Janine Marriott [11 gaf aan dat begraafplaatsen in hun lange verleden steeds zeer divers gebruikt werden door rouwenden, toeristen, en soms zelf voor picknicks.
Slechts zeer recent in onze geschiedenis zijn we die alternatieve functies vergeten. Ze is Public Engagement Manager van Arnos Vale, een begraafplaats die in de jaren 1960 met sluiting bedreigd werd. Er was sprake van herontwikkeling van de gronden. De gemeente stond dan ook voor de vraag: Hoe redden we deze plek en van waar halen we het geld? Toeristische producten worden daarvoor ontwikkeld in deze doodse context. De producten die vandaag op de Arnos Vale begraafplaats aangeboden worden bespelen alle categorieën van thanatoerisme. Zo zijn er fototours, bosklassen, wandelingen, babbels en lezingen, enzovoort. Er vinden ook filmprojecties, een bal, beurzen, enz. plaats. Die ‘extremen van het thanatoerisme’ worden gekoppeld aan duidende wandelingen. Vaak blijken deze activiteiten een aanzet te zijn om zeer open over de dood te praten wat door deelnemers gewaardeerd wordt. De spreker taste met haar bijdrage op een constructieve manier de grenzen af van wat mogelijk is op een begraafplaats (en bij ons vaak nog niet mogelijk is). Dat leverde haar een lange rits aan vragen en bedenkingen op.
Giovanna Colace [12] vulde het idee ‘hergebruik’ op alternatieve wijze in. Ze sprak over de herbruik van aanwezige menselijke kennis en ervaring voor het beheer van de begraafplaats. Giovanna werkt in Italië samen met restauratiescholen voor het herstel van graftekens, met voormalige politieagenten voor veiligheid op de begraafplaats, met de theateracademie en met tal van vrijwilligers om de begraafplaats op andere wijze te beleven. Ze richt zich daarbij op alle leeftijdscategorieën. Met de academie werkt ze samen om sporen van verval te herkennen en methoden om die te herstellen. De begraafplaats wordt zo een studieobject. Met scholen en theateropleidingen gebruikt ze de lokale verhalen, sfeer en architectuur om verhalen van vandaag te vertellen. Het niet rouwende publiek krijgt zo toch een zeer persoonlijke band met de site en de dood. Theater is daarbij niet enkel entertainment maar ook een manier om op andere wijze naar de dood te kijken. Het zijn pbliek-private samenwerkingen die goed werken.
Workshops en postersessies
Tijdens de lunch en de pauzes was er telkens een postersessie. Tal van inspirerende ideeën werden ook op die manier nog aangeboden. Daarnaast konden de deelnemers meedoen aan drie workshops. Op het kerkhof van Laken en atelier Salu werden verschillende facetten aangekaart zoals het herbruik van graftekens, het beheer van een museum door vrijwilligers, het belang van studie voor beheer van de begraafplaats. Tevens werd een korte rondleiding aangeboden op de begraafplaats en in de grafgalerijen.
In Gent werden workshops aangeboden op de Westerbegraafplaats en Sint-Amandsberg. Op het kerkhof van Sint-Amandsberg werd door het Sint-Janscollege een overzicht gegeven van de vele burgerinitiatieven die op de begraafplaats plaats vonden en vinden. Op de begraafplaats zelf waren twee kunstinitiatieven gerealiseerd (brieven aan nabestaanden en het HOOP-project). De studenten gingen met de deelnemers in gesprek over filosofische citaten en vormgeving van graftekens. De stedelijke dienst Monumentenzorg en architect Dobbelaere lichtten de recente restauratie van de begraafplaats en het herbruik van graven toe.
-
Workshop van Sint-Jan
Tot slot werd een bezoek gebracht aan Tyne Cot Cemetery in samenwerking met de Commonwealth War Grave Commission. De CWGC lichtten er hun dagelijkse werking en geschiedenis van de site toe. Het bezoek werd door de deelnemers bijzonder gewaardeerd en gerelateerd aan hun ervaringen met oorlogsbegraafplaatsen thuis.
Conclusie:
Het congres werd door veel deelnemers ervaren als een uitermate geslaagd concept, met een bijzonder hoog niveau. Het aanwezige publiek was erg divers, en de gesprekken in de wandelgangen waren dan ook bijzonder boeiend.
De overheersende boodschap was De begraafplaats is een overgangszone tussen leven en dood, publiek en privé.
Wat je ook doet, het moet goed overwogen zijn en de functies moeten in balans zijn. Het primaire gebruik mag nooit vergeten worden en moet zelfs worden versterkt omdat nieuwe doelgroepen, gebruik en vormgeving van de begraafplaats elkaar versterken. Beiden moeten evenwel in evenwicht zijn. Mensen en hun ervaringen staan centraal. Het bevragen van gebruikers naar hun noden is belangrijk. De manager maar ook de grafmaker, de nabestaanden en de recreant zijn belangrijk. Een beheerder of ontwerper moet bijgevolg voor alle facetten oog hebben. Hij moet historicus, biograaf, planner, bioloog en visionair zijn. Vooral dat laatste zal ons nog lang inspireren.
Noot
[1]
Verslaggeving kan je vinden op: https://stad.gent/en/international-projects/asce-conference-2019/programme-asce-conference-2019 en http://www.significantcemeteries.org/2019/11/agm-2019-report.html.
[2]
Titel van de bijdrage: Environmental Management System for Cemeteries.
[3]
Titel van de bijdrage: Increased Value of Cemeteries.
[4]
De motivatie om een graf over te nemen blijkt vaak een persoonlijk engagement te zijn. De kandidaat hergebruiker is meestal hoger opgeleid en heeft interesse in erfgoed. Geld speelt minder mee in de keuze voor hergebruik.
[5]
Titel van de bijdrage: Grave Matters: Uses and Abuses in the Third Cemetery of Athens.
[6]
Back to Nature and Connected Through Ages? Researching Perspectives fort Future Natural Burial Grounds near Archaeological Burial Mounds in Flanders, Belgium.
[7]
Titel van de bijdrage: Dialogue between History and Design in the Upgrading of Protected Cemeteries in Flanders
.
[8]
Titel van de bijdrage: Can’t See the Wood for the Trees? Funerary Heritage in a Working Cemetery.
[9]
Titel van de bijdrage: Back to the Living: the Reuse(s) of Significant Cemeteries from a Portuguese Perspective.
[10]
Titel van de bijdrage: Urban Cemeteries as Public Spaces: comparison of the Norwegian and Russian case studies
.
[11]
Titel van de bijdrage: Entertaining the Living amongst the Dead.
[12]
Titel van de bijdrage: Giving Words to the Silence of Death.
Levend begraven worden…: oerangst? 

Al jaren ben ik een trouwe lezer van de grapjes en weetjes op de achterzijde van een overbekende scheurkalender. Zo las ik in november onder de titel ‘Wat men je nooit vertelde tijdens de geschiedenislessen…’, volgende bewering:
In de jaren 1500 was de bevolking in Engeland sterk toegenomen en was er onvoldoende plaats om de doden te begraven. Daarom werd besloten om oude graven opnieuw te gebruiken. De kisten werden opgegraven en de beenderen die erin lagen, naar een beenderhuis gebracht. Bij het openen van die oude kisten ontdekte men echter dat in 1 op de 25 gevallen aan de binnenkant was gekrabd, wat er op wees dat diegene die erin had gelegen nog niet dood was, toen hij
begraven werd. Van toen af werd er een touwtje om de pols van de dode verbonden met een belletje boven de grond. Er werd iemand aangeduid die de hele nacht op het kerkhof de wacht moest houden om te horen of de bel rinkelde.
Zo werd er wel eens iemand “gered door de bel”…
Tekst: Stefan Crick
Levend begraven worden…: oerangst?
Over dit onderwerp heb ik jaren terug het boek gelezen van Jan Bondeson: Levend begraven, de gruwelijke geschiedenis van onze diepste angst. Deze auteur is niet de eerste de beste: hij is een Zweeds-Britse reumatoloog en wetenschapper. Ter voorbereiding van zijn boek heeft hij veel onderzoek gedaan in de British Library, de Library of the Royal Society in Londen, maar ook in Nederland, Duitsland, Frankrijk, Zweden, Denemarken en de Verenigde Staten is hij op zoek gegaan naar bronnenmateriaal.
-
Omslag ‘Buried Alive’ door Jan Bondeson
-
Hufelands Vitae Dubiae Asylum 1792
Afbeelding: “L’inhumation précipitée” (1854), gemaakt door de Belgische schilder Antoine Wiertz (160H x 235B). Te zien in het gratis toegankelijke Wiertz Museum in de Europese wijk in Brussel. Naar het schijnt was de kunstenaar sterk onder de indruk van het feit dat tijdens de dramatische cholera-epidemieën die Brussel rond 1850 teisterden, er zeer snel begraven werd, soms zelfs te snel…
Toch kan hij niet nalaten tijdens de inleiding van zijn boek het griezelverhaal van de Amerikaanse schrijver Edgar Allan Poe met zijn beroemd horrorverhaal “De voortijdige begrafenis” aan te halen. Het lijden van een persoon die levend begraven of opgesloten wordt, is een van zijn geliefde literaire onderwerpen…
De ondertoon van zijn boek is de ontleding van de diepgewortelde angst om levend begraven te worden. Volgens hem is deze angst latent… ook bij de 21ste-eeuwse mens.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat door de eeuwen heen tientallen, misschien wel honderden bizarre verhalen opdoken over een dode die ontwaakt in zijn doodskist. Met alle speculaties daar omtrent.
-
Hufelands Vitae Dubiae Asylum 1792
Angst voor de schijndood
De angst om levend begraven te worden kan evolueren naar een fobie. Toch bestaat er een redelijke verklaring voor deze angst. Eeuwenlang werd het merkbaar ontbreken van hartslag of ademhaling als voldoende bewijs beschouwd van iemands dood. Meermaals werden echter raadselachtige vaststelling gedaan bij opgravingen en herbegravingen. Men trof wel eens een skelet in een gedraaide positie in de vermolmde kist aan. Soms meende men ook krassen op de binnenwand van doodskisten te vinden. Daaruit trokken sommigen het besluit dat mensen toch mogelijk schijndood waren en dan “levend” begraven werden. Ze kwamen slechts na de begrafenis weer tot bewustzijn en verstikten verschrikkelijk pijnlijk in hun kist. Iemand die bewusteloos was of in coma lag, liep dus het risico als dood bestempeld te worden, hoewel hij nog leefde.
In de ramsj (De Sleghte) is deze publicatie nog verkrijgbaar en wordt als volgt aangeprezen: Dit boek beschrijft op historisch verantwoorde wijze de ‘gruwelijke geschiedenis van onze diepste angst’: het angstbeeld om levend begraven te worden. De auteur, een Zweedse arts met een uitgesproken fascinatie voor het onderwerp, diept vanuit authentieke historische (Amerikaanse en Europese) bronnen de geschiedenis van dit angstbeeld uit en documenteert vanuit theologische, medische, sociale, literaire, culturele en folkloristische invalshoeken de concrete uitwerking ervan op het menselijk gedrag. Een even bizar als fascinerend verhaal is het resultaat: over opgravingen en angstaanjagende vondsten, schijndoden met speciale lijkenhuizen, veiligheidskisten voor ‘welgestelde wormvrezers’, klassieke verhalen zoals de Dame met de Ring. Uiteraard gaat hij ook in op de vraag wanneer een mens echt dood is en of tegenwoordig nog mensen levend begraven worden. Meer dan vijftig zwart/wit-illustraties verluchten en verlevendigen de tekst. Een uitgebreid notenapparaat en register besluiten dit boek dat tot de verbeelding van een grote doelgroep spreekt.
De dood wordt soms ook omschreven als slaap. Schijndood en toch begraven worden, de gruwel van elke rationeel denkend mens.
De doodsslaap
Dit taalgebruik werkt zeker het angstgevoel in de hand. Uit een slaap kan men immers ontwaken en dan …
In het woordenboek Van Dale, anno 1898, wordt de doodsslaap omschreven als
de dood als slaap beschouwd den doodslaap, ontslapen; slaap die met den dood overeenkomt, diepe slaap ‘ t is alsof ik uit een doodslaap wakker kom.
Overdrachtelijk: Brugges doodslaap.
Einde van de 20ste eeuw vermeldt deze bron de doodsslaap als doodssluimer, de doodsslaap of sluimering beschouwd; de slaap die met de dood overeenkomt; diepe slaap enz. …
Om enigszins tegemoet te komen aan de onzekerheid van levend begraven te worden, werden technische hulpmiddelen in het leven (!) geroepen.
Reeds in 1740 stelde de Deense anatoom Jacob B. Winslow vast dat de kans op een foute diagnose van overlijden vrij groot was. Daarom schreef hij een boekje waarin hij wees op de volstrekte onbetrouwbaarheid van de heersende kennis van overlijdenskenmerken.
In de inleiding stelde hij dat ‘de dood zeker is, want hij is onvermijdelijk, maar hij is ook onzeker, omdat de diagnose soms foutief is’. De ervaring heeft ons geleerd dat vele vermeende doden in leven bleken te zijn . Zij stonden op uit hun kist of zelfs uit hun graf.
Volgens Winsløw was de natuurlijke ontbinding van het lichaam het enige aanvaardbare overlijdenskenmerk, en hij riep dan ook op om niemand te begraven vóór ‘drie volle dagen van levenloosheid.’
Een vermeende dode moest in een warm bed gelegd worden en een groot aantal tests ondergaan. Zo werd het lichaam gekieteld met veren en werd het tandvlees met knoflook ingesmeerd. Als dat niet hielp werden er niespoeder, zweepslagen en eventueel een klysma ingezet, en soms werd de dode aan ‘ijselijke schreeuwen en overdreven herrie’ blootgesteld.
Mocht deze behandeling ook niet baten, dan konden er echt drastische maatregelen genomen worden, zoals urine in de mond gieten, een sneetje in de voetzolen maken, spijkers onder de nagels duwen en kokende was over het voorhoofd schenken.
Mortuaria, wachtkamer van de uiteindelijke dood
Om enigszins de kunnen ontsnappen aan het risico van levend begraven te worden, bedacht men talrijke middelen om dit te vermijden. In eerste instantie eiste de sterveling om na zijn dood niet onmiddellijk te worden begraven en het uitstel ervan enkele dagen te respecteren.
In 1787 publiceerde de Franse dokter François Thiérry een boek waarin hij beweerde dat de meeste mensen pas enige tijd na de eerste traditionele symptomen van de dood stierven.
Eerder had ene Bruhier in 1745 reeds geopperd dat in alle Franse steden speciale wachtmortuaria gebouwd moeten worden, waar alle pasgestorven mensen naartoe werden gebracht en waar ze onder toezicht bleven tot de ontbinding begon. Ontbinding werd algemeen aanvaard als het enige betrouwbare kenmerk van het dood-zijn. Men vond dat de lijken best twee of drie dagen boven de grond gehouden konden worden om het begin van de rotting af te wachten.
Met allerhande bizarre behandelingen poogde mens zekerheid te krijgen zoals het kietelen van het lijk, het insmeren van het tandvlees met knoflook. Om het laatste restje leven in een schijndode te stimuleren werd via een blaasbalg een klysma aangebracht. In 1784 kreeg P. Previnaire een prijs van de Brusselse Academie van Wetenschappen, voor een boek over schijndood, met de beschrijving ervan die hij Der Doppelbläser noemde. Tot ver in de 19de eeuw werden deze klysma’s regelmatig toegediend, vooral in Nederland.
In Toscane werd er in 1775 een hertogelijk edict uitgevaardigd dat iedereen officieel doodverklaard moest worden door een arts.
Eén van de meest invloedrijke medici in Duitstalig Europa was Johann Peter Frank: ook hij stelde in 1790 voor dat in elke stad een gemeenschappelijk Totenhaus, een huis voor de doden gebouwd zou worden waar de lijken onder toezicht zouden blijven tot de dood met zekerheid vastgesteld kon worden.
De eerste die er naar handelde was de 29-jarige Christoph Wilhelm Hufeland, een in Weimar praktiserend arts. Met de steun van hertog Karl August zamelde Hufeland de nodige fondsen in bij de rijke adel. In 1791 werd het mortuarium naar zijn ideeën gebouwd. Hij noemde het Vitae Dubiae Asylum, de opvang voor betwijfeld leven, en schreef een pamflet over zijn visie op echte dood versus schijndood en over de manier waarop mensen gered konden worden van een voortijdige begrafenis door middel van dergelijke wachtmortuaria zoals die van Weimar.
Volgens hem was het duidelijk dat alleen de tijd afdoende kon oordelen over “levend” of “dood”. In het Leichenhaus van Weimar, dat aan de buitenkant op een gewoon huis leek, was een lijkenkamer ingericht met acht brancards, die door een wachter via een raam in de gaten gehouden konden worden.
De opzichter moest ook het vuur in de keuken opstoken waarmee het water in een centraal verwarmingssysteem onder de lijkenkamer verhit werd.
Hufeland had het niet hoog op met de Totenweiber, de vrouwen die de wacht hielden in de ouderwetse mortuaria in diverse Duitse steden. Als sprekend voorbeeld van hun intellectuele vermogens vertelt hij het verhaal van een van hen die eens had gezien hoe een lijk uit zijn kist wist te kruipen… In plaats van deze bijgelovige oude vrouwen wilde Hufeland jonge, geschoolde mannen die in dienst genomen zouden worden als opzichters van de Leichenhaüser die in heel Duitsland opgericht moesten worden.
Hufeland was een filantroop en geen handelaar in horror.
Ook in België en Nederland werd de oproep van Hufeland gehoord. In het Brusselse zou tot 1870 in de omgeving van de Sint-Catharinakerk een wachtmortuarium geweest zijn met veertien bedden. In Amsterdam en Den Haag waren er toen vijf wachtmortuaria beschikbaar.
Op het einde van de 18de eeuw bedacht men een andere manier om de mensen te beschermen tegen de gevreesde schijndood. Het gebruik van een”veiligheidskist” moet het voortijdig begraven voorkomen.
Onder impuls van hertog Ferdinand von Braunschweig werden vakmensen aangezocht om een speciale kist te ontwerpen. Deze werd voorzien van een raampje en luchtgat om verstikking te voorkomen.
In 1798 dacht de Duitse dorpspastoor het probleem opgelost te hebben. Bij elke begrafenis werd een holle buis in de kist aangebracht.. Door deze buis kwam een touw dat leidde naar de kerkklok zodat de voortijdig begraven persoon zijn opstanding kon aankondigen…
In 1897 trachtte graaf Michel de Karnice-Karnicick, kamerheer van tsaar Nicolaas II en voornaam Russisch edelman die doctor in de rechten was aan de Leuvense universiteit, een veiligheidskist te ontwerpen. De aanleiding hiervan was zijn ontzetting bij de begrafenis van een jong Belgisch meisje: tijdens de eerste scheppen zand die op haar kist werden gegooid, kwam zij uit haar schijndood. Dit gruwelijk idee achtervolgde de nobele man. Deze kist was echter alleen te gebruiken in een grafkelder…
In een recent artikel in een vooraanstaand Vlaams dagblad met titel “Schijndood,
Winterslaap in het operatiekwartier: mens was even schijndood. De artsen willen met hun experiment uitzoeken of schijndood de hersenschade kan beperken die patiënten vaak oplopen als ze ernstige verwondingen overleven.”
Voor het eerst is een mens schijndood gemaakt en weer tot leven gewekt. De techniek moet chirurgen meer tijd kopen om ernstig gewonde patiënten te redden. Amerikaanse artsen hebben een mens in staat van schijndood gebracht door zijn hersenen tot onder 10 °C te koelen. Dat deden ze door het bloed van de patiënt te vervangen door een ijskoude zoutoplossing ...
Het gevaar om levend begraven te worden is nu door middel van veilige diagnostische mogelijkheden dankzij het voortschrijdende wetenschappelijk inzicht “uitgesloten”.
-
Münchense Leichenhaus 1905
-
Den Haag schijndodenhuis in 2001 Foto J Bondeson
Bronnen
Carrara en nog eens Carrara! 

Funeraire kunst met een hoofdletter!
Tekst en foto’s: Walter Brems
Museum “Kunst en Geschiedenis” - 1 december 2019 Rondleiding: “De dood in de Middeleeuwen”

Het was redelijk fris, die ochtend. Met al ons enthousiasme waren we ruim op tijd aan de ingang van het museum. Het deed dan ook deugd om eindelijk (om 10u) binnen te kunnen in het Museum voor Kunst en Geschiedenis, dat sinds 2008 deze naam draagt. De jassen werden geborgen en de entreekaarten verdeeld.
Gelegenheidsgids: ons lid Joeri Mertens
Tekst en foto’s: Frans Van de Vondel
Onze gids verwelkomde de 18 belangstellenden in de inkomhal. Omwille van het rumoer verplaatsten we ons naar de rechtse bijzaal waar gids Joeri vertelde dat wij ons hier in zijn favoriete museum bevonden. Het is wellicht het grootste museum van België, dat alle historische ontdekkingen, verspreid over West-Europa, herbergt. Daarna troonde hij ons mee door ontzettend grote kelders, bewaakt door 2 Romeinen, voor een lange wandeling naar de tentoonstelling die er al enkele jaren staat opgesteld.
Ons verhaal over de middeleeuwen begint in de 5de eeuw. Rond 250 na Christus waren grote delen van West-Europa ontvolkt. Waarom is niet geweten... Tongeren en Maastricht bestonden al en in de 5de eeuw drongen de Romeinen hier door. In 476 verenigden verschillende volkeren zich en namen het op tegen de Romeinen.
Langzaamaan kwamen meer volkeren in de 7de en 8ste eeuw, vooral uit het oosten. Zo leek in die tijd Europa een lappendeken van volkeren. Zoals de Merovingers en Karolingers, Franken, Angelen en Saksen.
Karel de Grote
Karel de Grote had een enorme impact op onze begrafeniscultuur. Zijn relaties met het Byzantijnse Rijk hebben ongetwijfeld een invloed gehad. Onder zijn heerschappij bleven de Romeinse objecten populair.
Karel de Grote had in de 7de eeuw invloed op een 2de christianisatie en verbood crematies. Op dat ogenbilik bekeerden velen zich uit Ierland en Frankrijk.
In de middeleeuwen waren graven anoniem en beenderen vielen onder het beheer van de kerk (rest was overbodig).
Karel de Grote stond erop dat de vroegmiddeleeuwse begrafenisrituelen zouden verdwijnen.
Wijze van begraving
Vandaag, 1200 jaar na begraving, blijft er jammer genoeg niet voldoende materiaal over voor een degelijke reconstructie, vooral wat grafgeschenken betreft.
Wat we wel met zekerheid weten is dat de overledenen vaak begraven werden in een gekliefde boom, samen met kleding, juwelen en andere gebruiksvoorwerpen.
De diepte van begraving was niet afhankelijk van de rijkdom van de overledene. Kindergraven waren duidelijk minder diep.
Zo kreeg elke man wapens en mogelijk ook voedsel om verder te kunnen. Men weet echter niet of het voedsel een grafmaal was of gewoon voedseloverschotten.
Vrouwen kregen dan weer glas mee, duidend op een dienende rol. Vooral haarkammen, kralen en fibula werden aangetroffen.
Gewoonlijk werd individueel begraven. Daarentegen gebeurde het dat mensen met dezelfde functies in elkaars omgeving begraven werden.
Eerst ging men van de veronderstelling uit dat stenen graven, voorbehouden waren voor de elite. Later heeft men deze opvatting herzien toen men vaststelde dat het gebruikte materiaal afhing van de omgeving. Zo vond men in de Parijse regio, bijvoorbeeld, vaak gipsen graven.
En hoe meer geld men had, hoe groter een graf kon zijn - maar dit is een gegeven van alle tijden.
Niet alleen was de oriëntatie vaak dezelfde: NZ of ZW. Maar de richting hing, meer dan waarschijnlijk ook af van de oriëntatie van de muur van het naburig kerkgebouw.
Ook hier kon men uit de grafgiften afleiden of het een mannen- of vrouwengraf betrof Bij de vrouwen werden ook hier voorwerpen voor opsmuk aangetroffen (gespen, spelden, oorring, priem en granaten). Later kwam daar glas en ijzer bij.
Soms werden resten van een emmertje aangetroffen (duidt op dienende rol). Deze grafgiften waren oorspronkelijk uit hout en ook hier was onderscheid in rijkdom (taxus was in die tijd enorm duur).
Bij mannen een gesp, met zilver ingelegd. Zilver werd als handelsproduct ingevoerd, wat duidelijk aangeeft dat deze streek niet afgesloten was van de rest van de wereld.
Grafgiften waren altijd luxe voorwerpen, die wellicht om die reden werden aangekocht. Waardoor ze nooit gebruikt werden en ook steeds in bijzonder goede staat gevonden werden.
Giften uit Brabant waren zelfs nog luxueuzer.
Bijzonder weetje:
sleutels zijn altijd in een vrouwengraf te vinden want de vrouw was meester in huis.
Maar: wat als de sleutels bij een man liggen? Dat betekende dat hij schulden heeft of had. De vrouw kon de sleutel in het graf van haar man werpen om zich van de schulden te ontdoen.
Crematie
Crematieresten werden enkel in potten bewaard, waarbij er een groot verschil is tussen Rome en de rest van de wereld.
Rome bewaarde namelijk enkel de assen, terwijl elders niet alleen assen, maar bijvoorbeeld ook kraaltjes werden bewaard.
Tegenwoordig gebeurt onderzoek steeds meer en meer via DNA. Waardoor men verschillende groepen kon onderscheiden. Deze verschillende groepen leefden samen, maar behielden elk hun eigen gewoonten.
Crematies was een Saksische traditie (is onze traditie).
Grafrovers
Verschillende graven zijn (waarschijnlijk al in de eigen tijd) beroofd geweest, want er moeten meer voorwerpen geweest zijn.
Nu kunnen we echter met grote zekerheid veronderstellen dat voorwerpen werden hergebruikt voor andere graven.
Merovingers openden oude graven voor de grafobjecten maar niet binnen 1 generatie.
De kerk
Zo werden op een bepaald ogenblik relieken belangrijk voor de kerk. En werd de kerk pas gezegend als er heiligenbeenderen lagen. Kerken trokken gelovigen aan omdat deze zo dicht mogelijk bij de relieken van de heilige begraven willen worden.
We eindigen deze rondleiding bij wie we zijn begonnen: Karel de Grote. Want ook hij ligt “heel aanwezig” en “onvergetelijk” begraven in de Paltskapel van Aken, namelijk in de doorgang van deze kapel zodat iedereen verplicht was om over hem heen te lopen.
Een mooi applaus voor gids Joeri was op het einde van de rondleiding echt wel op zijn plaats. We hebben ervaren dat hij ongelofelijk belezen is over dit thema.
Wij namen afscheid en het merendeel van onze groep zakte af naar het museumcafé om even na te genieten.